Het is alsof je de grafkamer van Toetanchamon hebt geopend. Als je 100 Days, 100 Nights van Sharon Jones & The Dap-Kings hoort denk je dat je naar een vergeten soulmeesterwerk uit 1967 luistert. Want zulke authentieke, rauwe soul wordt helaas niet meer gemaakt. Men lijkt te zijn vergeten hoe het moet, als een uitgestorven taal. Niets is minder waar: het is uit 2007 en Sharon Jones maakt ouderwets kokend hete soul en funk alsof disco, 'arrenbie' en digitale opnametechniek nooit zijn gebeurd. En het is niet eens een gimmick.
De appel valt niet ver van de boom. Sharon Jones (1956) deelt dezelfde geboortestad als James Brown: Augusta, Georgia, maar groeide op in Brooklyn, New York. Al vanaf haar jeugd zong ze en in de jaren zeventig werkt de als achtergrondzangeres. In de jaren tachtig raakte haar rauwe stemgeluid uit de mode. Om de eindjes aan elkaar te knopen gaat Sharon aan de slag in de gevangenis op Ryker’s Island. Maar natuurlijk blijft ze zingen.
Midden jaren negentig tekende Sharon een contract bij het hippe New Yorkse funklabeltje Desco Records, dat aan de weg timmerde met huisband de Soul Providers (verantwoordelijk voor de soundtrack van de fictieve film The Revenge of Mister Mopoji, en die onder de naam The Daktaris een ronkende afrobeat-plaat maakten), soul shouter - en perfect James Brown imitator - Lee Fields, boogaloo-trio The Sugarman Three en afrobeat-formatie Antibalas Afrobeat Orchestra. Sharon bracht diverse singles en albums op Desco en opvolger Daptone, die goed ontvangen werden. 100 Days, 100 Nights is alweer de derde langspeler van The Queen of Funk en begint een aardige buzz te genereren.
Ik liet 100 Days, 100 Nights vandaag aan een vriend horen en die kon zich amper voorstellen dat het een nieuwe plaat was. Zo worden ze niet meer gemaakt. Hoe laat je muziek zo authentiek klinken?
“Zo ben ik gewoon. Kijk naar me, ik ben 51. Hier ben ik mee opgegroeid. Ik ben geboren in de jaren vijftig, groeide op in de jaren zestig, dus…”
Maar het lijkt wel alsof niemand meer zo kan spelen.
“Nou dat is goed. Ik ben een original, haha.”
In de jaren zeventig werkte je als achtergrondzangeres bij verschillende artiesten. Toen braken de jaren tachtig aan, en werd jouw stijl opeens ouderwets gevonden. Frustreerde dat je?
“Het frustreerde me niet. Ik verdiende gewoon mijn brood in het bruiloften- en partijencircuit, met achtergrondvocalen zingen en studiowerk enzo. Ik had verschillende baantjes. En nu kan de muziek maken die ik wil maken en zingen zoals ik wil zingen. Het frustreerde me toen niet, omdat ik nog steeds wel zong. Ik ben altijd aan het zingen. Maar covers zingen met de wedding band vond ik prima.”
Nu vindt het publiek die oude sound opeens weer geweldig. Vind je dat raar?
“Het is niet opeens, want dit doen we al 12 jaar. Het is niets nieuws. Het is leuk dat nu meer mensen het beginnen te horen en het wat meer mainstream wordt. Ook door Amy Winehouse. Mensen worden er nu attent op gemaakt. Ze zien het op MTV. Daar ga je.”
Je band The Dap-Kings werkte met Amy Winehouse samen op haar succesalbum Back to Black. Hoop je dat je ook zo groot wordt?
“We zijn op weg. Misschien. Ik weet het niet. Zolang we kunnen doen wat we willen doen. Ik wil niet groot worden en dat ze gaan proberen onze stijl te veranderen. Zolang we kunnen doen wat we willen doen, ja dan wil ik wel zo groot worden.”
Ik krijg wel eens het verwijt dat ik een ouwelullensmaak heb, omdat ik veel naar oude muziek luister. Zeggen mensen dat ook wel eens tegen jou?
“Nee. Haha! Want onze muziek is niet oud, het is nieuw. Wij spelen onze muziek nu. Wij spelen muziek uit 2007. Het is geen oude muziek.”
Maar het klinkt natuurlijk wel oud.
“Ja, het is goede muziek. Dat is alles. Het is niet oud, hahaha! Zolang het maar goede muziek is, en dat klinkt zo.”
Heb je wel eens overwogen om meer hedendaagse invloeden in je muziek te gebruiken?
“Nee. En wat ons label Daptone de laatste 10 jaar uitbrengt ook niet. Daar gaat het ons niet om.”
Zou het werken?
“Nee, want dat willen we niet. We proberen geen muziek van vandaag de dag te maken, daar gaat het ons niet om.”
Dit artikel verscheen eerder in popmagazine Heaven.