vrijdag 7 juni 2019

Salif Keïta: afscheid zonder vaarwel

De auteur met Salif Keïta in de kleedkamer van TivoliVredenburg, 17 april 2019.

Dagen als deze kan Salif Keïta (69) missen als kiespijn. Gisteravond stond hij op de planken in Parijs, vanmorgen kwam hij met de Thalys naar Nederland voor de opnames van het televisieprogramma Vrije Geluiden in Utrecht, en vanavond neemt hij de trein weer terug naar de Franse hoofdstad. Het is een moordend schema. Begrijpelijk dat de bijna 70-jarige Malinese zanger aankondigde dat Un autre blanc, dat afgelopen najaar verscheen, zijn laatste album is. Eén vraag brandt op mijn lippen: valt de gouden stem van Afrika stil?

“Ik ben moe”, antwoordt Keïta in de kleedkamer van TivoliVredenburg, met een spectaculair panorama op het stationsgebied van Utrecht. Gelukkig heeft hij na de tv-opnames nog een half uurtje de tijd voor hij weer vertrekt, anders hadden we het interview in de trein moeten houden. Keïta pakt een fles honing van tafel en spuit de inhoud in een kartonnen bekertje met thee uit de automaat. “Dit is niet meer de tijd om albums te maken. Mensen kopen geen albums meer, ze kiezen een of twee nummers uit en dat is het. Er gaat veel tijd en werk in een album zitten, je bent drie of vier jaar bezig met componeren. Het is altijd studio-tournee-studio-tournee. Het houdt maar niet op, ik ben altijd onderweg of ik zit in de studio. Om tijdens een tournee te schrijven is lastig. Tien, vijftien nummers schrijven is te veel werk. Het is moeilijk om geld te verdienen”, verzucht Keïta, die nota bene een van de grootste sterren van Afrika is.

Ik had me voorbereid op een afscheidsinterview, maar dat misverstand wil Keïta de wereld uit helpen. “Dat ik stop met albums maken, betekent niet dat ik stop met muziek maken. Ik zal af en toe nog wel een nieuwe song uitbrengen, of een samenwerking doen.”

"Dit is niet meer de tijd om albums te maken"

Op 25 juni geeft Keïta een concert in Carré. Wie hem nog eens live wil zien moet zijn kans grijpen, want het is ongewis of hij nog eens terugkeert. “Ik wil niet meer toeren op de manier waarop het in het verleden ging. Ik zal misschien nog wel op tournee gaan, maar niet meer met zo veel optredens. Mijn gezondheid is nog goed, maar ik moet aan mijn leeftijd denken. Je moet ook het reizen in ogenschouw nemen, ik wil niet meer elke avond optreden, maar meer ruimte tussen de data hebben. Ik word selectiever. Ik wil ook meer tijd met mijn familie doorbrengen. Sinds 1983 ben ik altijd on the road geweest. Ze zijn blij dat ik weer thuis kom.”

Thuis gaat Keïta echter niet achter de geraniums zitten. “Ik heb een boerderij, in mijn dorp Djoliba, een kilometer of veertig onder Bamako. Ik hou van landbouw en ik ben heel dorps. De dorpelingen boeren vaak nog op traditionele wijze, ze hebben weinig kennis over moderne landbouwtechnieken. Die leer ik hen. Ik heb in het dorp een radiostation opgericht. In de ether praat ik veel over landbouw en het belang van de natuur.”




Albino

Als albino zet Keïta zich bovendien in voor lotgenoten, die in Afrika, waar bijgeloof en traditionele medicijnmannen nog een grote rol in gemeenschappen spelen, paria’s zijn. Albino’s worden vaak verstoten omdat ze vervloekt zouden zijn en ongeluk brengen, of nog erger, verminkt of gedood omdat men gelooft dat hun lichaamsdelen een geneeskrachtige of magische werking hebben. “Mijn stichting, The Salif Keïta Global Foundation, verstrekt zonnebrandcrème en zonnebrillen aan albino’s. We geven ook voorlichting, sommige albino’s weten bijvoorbeeld niet dat ze uit de zon moeten blijven en krijgen huidkanker. Verder helpen we albino’s om ziekenhuisbehandeling te krijgen. In Mali worden albino’s vaak geweigerd in ziekenhuizen, omdat mensen hen niet willen aanraken. Ik moet soms het personeel betalen voor een behandeling. We zorgen ervoor dat ze in Ivoorkust in een ziekenhuis terechtkunnen. Ik probeer nu voor elkaar te krijgen dat er een ziekenhuis wordt gebouwd voor albinokinderen en –jongeren, zodat zij de zorg krijgen die ze nodig hebben maar nu vaak niet krijgen omdat mensen vooroordelen hebben over albino’s. Maar er is sinds de oprichting van de stichting veel verbeterd. Vroeger stonden de albino’s er alleen voor, er was geen onderling contact. Nu is er een organisatie die zich voor hen inzet en hen samenbrengt.”

Ik probeer nu voor elkaar te krijgen dat er een ziekenhuis wordt gebouwd voor albinokinderen

Albino’s worden in de Mandinka-cultuur gezien als een onheilstijding. Keïta had dan ook een moeilijke jeugd. De jongen was een outcast. “Ik was de enige albino in het dorp. Ik had een zwarte vader en een zwarte moeder, maar ik was wit. Dat werd niet begrepen. Daar slaat de titel van mijn album Un autre blanc op. Het was een eenzame jeugd, de andere kinderen wilden niet met mij spelen. In het begin werd ik op school gepest en geslagen, tot ik begon terug te vechten.”

Zijn krachtige stem ontdekte de jonge Salif op de akkers van zijn vaders boerderij. “Ik verjoeg de vogels en apen door traditionele liederen te zingen.”

Verboden

Vanwege zijn slechte ogen en huid door zijn albinisme, was een carrière als boer in de ziedende Malinese zon niet weggelegd voor Salif. Zanger worden was echter beneden zijn stand, vond zijn vader. De Keïta’s leidden dan wel een eenvoudig boerenbestaan, ze hadden een rijke familiegeschiedenis. Keïta is een directe nazaat van de ‘leeuwenkoning’ Sundiata Keïta, de stichter van het koninkrijk Mali dat van de dertiende tot de vijftiende eeuw strekte van de Atlantische Oceaan tot Timboektoe. “Mijn vader zei: ‘De Keïta’s zingen niet, dat is verboden. Alleen griots zingen.’ Maar ik had geen keuze. Ik had moeite om mee te komen op school vanwege mijn slechte ogen. Er waren geen andere manieren om de kost te verdienen. Ik kon geen marktkoopman of boer worden, omdat ik als albino een slechte huid heb en niet goed tegen de zon kan”, vertelt Keïta, die ondanks de grijze Hollandse hemel zijn pokdalige gelaat bedekt met een hoed en een zonnebril. “Ik weet niet wat mijn vader wel wilde. Dat vroeg ik hem ook. Wat moet ik doen? Jij kunt mij niet onderhouden. Als ik zing verdien ik geld. Dus ik moest weggaan.”


Op zijn achttiende vertrok Salif naar de hoofdstad Bamako om daar zijn kostje bij elkaar te scharrelen als zanger. Hij sloot zich in 1970 aan bij de populaire Rail Band. De huisband van het Hotel de la Gare op het station van Bamako is een broedplaats van talenten als gitarist Kanté Manfila en de Guineese zanger Mory Kanté. Het bruggen slaan tussen traditionele Malinese muziek en moderne, westerse stijlen loopt als een rode draad door Keïta’s carrière. In 1973 stapte Keïta over naar Les Ambassadeurs, die vanuit buurland Ivoorkust over het hele continent faam verwierven met hun vernieuwende kruisbestuiving van Afrikaanse en Caribische muziek . Zijn doorbraak in het Westen kwam toen Keïta in de jaren 80 naar Parijs emigreerde en daar zijn solodebuut Soro (1987) opnam, een Afropop-klassieker. Amen (1990), geproduceerd door fusiontoetsenist Joe Zawinul en met bijdragen van saxofonist Wayne Shorter en gitarist Carlos Santana, leverde Keïta een Grammy-nominatie op.



“Ik ben trots op al mijn albums. Ik zie ze als mijn kindjes, ik hou van hen allemaal evenveel. Elk album is anders en heeft zijn eigen geschiedenis en verhaal”, zegt Keïta terugkijkend op een halve eeuw omspannende carrière. “Soro is speciaal, het maakte me in Europa en over de hele wereld bekend, Het was mijn visitekaartje, het heeft me veel gebracht. Ik heb ook mooie herinneringen aan mijn samenwerking met Joe Zawinul op Amen. Hij was als een vader voor me. Ik hou erg van dat album. Het zet me aan het denken als ik er naar luister. Het is alsof ik mijn papa ben verloren (Zawinul overleed in 2007, red.).”



Door zijn succes maakte afwijzing plaats voor acceptatie. “Toen ik beroemd werd en westerse journalisten documentaires over mij gingen maken, draaide mijn vader bij. Toen was het okay.”
Hoe groot Keïta’s sterrenstatus is, werd vanmorgen nog eens bewezen. “In de trein naar Rotterdam ging een man uit Guinee-Bissau uit zijn dak toen hij me zag. Hij viel op zijn knieën, kuste mijn hand en wilde met me op de foto.”

Zijn albinisme, dat zijn leven zo moeilijk had gemaakt, is niet langer een vloek.“Het is een zegen. Anders had ik hier nu niet gezeten. Dan was ik misschien ergens leraar geworden. Ik ben zanger omdat ik een albino ben.”

Onze tijd is op. De taxi die Keïta naar het station zal brengen staat klaar. Tot ziens?

Dit artikel verscheen eerder in popmagazine Heaven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten