Miles Davis was als herboren toen hij terugkeerde in New York in het voorjaar van 1954. Tijdens een eenzame opsluiting op de boerderij van zijn vader in Illinois was hij op eigen kracht van zijn heroïneverslaving afgekomen. Miles borrelde over van de energie en nieuwe ideeën.
Lees ook:
- On The Corner: de meest gehate jazzplaat aller tijden wordt 50
- Miles Davis: altijd alles anders
- Remembering Miles: de ultieme muzikaliteit
- Recensie: On The Corner / Big Fun / Get Up With It
- Pete Cosey: de gitaarheld die niemand kent
- Betty Davis: flamboyante funkdiva
Davis was door zijn heroïneverslaving zo goed als afgeschreven. Hij wist dat hij het onderste uit de kan moest halen om het publiek weer voor zich te winnen. Waar Miles in het verleden door zijn drugsgebruik er met de pet naar gooide, had zijn spel een nieuwe intensiteit, passie en technische kwaliteit. Hij werkte hard aan zijn geluid en omringde zich met topmuzikanten als saxofonist Sonny Rollins, bassist Percy Heath en drummer Art Blakey. In 1954 nam Davis met wisselende bezettingen enkele sterke albums op voor Blue Note en Prestige, waaronder het meesterwerk Walkin’. Intussen bracht Capitol eindelijk Birth of the Cool uit, het historische cool jazz album dat Davis in 1949 en 1950 opnam met zijn nonet. Miles was op de terugweg naar de top en dat had het publiek in de gaten.
Newport
Miles consolideerde zijn comeback in juli 1955 op het Newport Jazz Festival. Op het laatste moment werd hij toegevoegd aan de All Star-band met onder meer Zoot Sims, Gerry Mulligan, Percy Heath, Connie Kay en Thelonius Monk. De combinatie van Miles met Monk was opmerkelijk; de twee hadden op kerstavond in de legendarische Rudy Van Gelder studio slaande ruzie gekregen. Niettemin vestigde Davis voorgoed zijn naam met een compositie van nota bene Monk: ‘Round About Midnight. Miles speelde zijn solo met gedempte trompet, wat zijn geluid zou gaan karakteriseren. De passie die Miles in solo legde deed het publiek aan de grond genageld staan. Hier werd geschiedenis geschreven.
“Iedereen ging uit z’n dak. Ik kreeg een staande ovatie. Iedereen keek me aan alsof ik een koning was”, schreef Davis in 1989 in zijn autobiografie. “Alle muzikanten daar behandelden me als een god, en dat allemaal om een solo die me lang geleden zo veel moeite had gekost om onder de knie te krijgen.”
Nu was Davis klaar om een eigen band te vormen. Als eerste rekruteerde hij drummer Philly Joe Jones, pianist Red Garland en bassist Paul Chambers. Nu zocht Miles nog een saxofonist naast hem. Sonny Rollins genoot zijn voorkeur, maar Rollins weigerde en liet zich opnemen om van de heroïne af te kicken.
Miles speelt 'Round Midnight met zijn tweede grote kwintet in Berlijn in 1967
John Coltrane
Philly stelde voor om de jonge, onbekende John Coltrane te vragen. Davis reageerde echter sceptisch. Hij herinnerde zich nog dat Coltrane het een paar jaar eerder aflegde tegen Sonny Rollins. Maar Davis zat omhoog en had snel een saxofonist nodig voor een engagement in Baltimore, en had door Rollins’ afwezigheid geen keuze. Philly belde Coltrane, die zijn vaste aanstelling bij toetsenist Jimmy Smith in Philadelphia vaarwel wuifde en zich maar wat graag bij het Miles Davis Quintet voegde, omdat hij bij Davis de kans kreeg zich te ontwikkelen. Het was in deze tijd dat Miles voor het eerst zijn reputatie vestigde dat hij een goede neus voor nieuw talent had. Paradoxaal genoeg kreeg hij tegelijk kritiek dat hij werkte met onbekende, beginnende muzikanten in plaats van ‘all stars’.
Het kwintet werd al snel een sensatie in de jazzscene. Jazzliefhebbers en hipsters dromden om Miles Davis en zijn nieuwe band te horen. In het publiek bevonden zich niemand minder dan Frank Sinatra, Tony Bennett, Ava Gardner, Elizabeth Taylor, Marlon Brando en James Dean.
Ongelofelijk
Davis was in zijn nopjes. Het kwintet speelde ‘sneller dan ik kon geloven, de muziek die we speelden was ongelofelijk”, schreef de trompettist in zijn autobiografie. “Het was zo bad dat me de rillingen langs het lijf liepen, en bij het publiek ook. Man, de shit die we in korte tijd speelden was beangstigend, zo beangstigend dat ik mezelf moest knijpen om te zien of ik er wel echt bij was.”
Het Miles Davis Kwintet keerde de jazz binnenstebuiten. Miles’ vloeiende, ronde toon (vaak met demper) was een breuk met de heersende conventies. De trompettist was sterk beïnvloed door de pianist Ahmad Jamal, wiens lichte en harmonieuze spel de tenen van de jazzpuristen deed krommen. Zij schreven de pianist af als een ordinaire cocktailbarpingelaar, maar Davis bewonderde echter Jamals raffinement, understatement, beheersing en gebruik van ruimte. Hij instrueerde zijn pianist Red Garland dan ook om in de stijl van Jamal te spelen.
Ook de ritmesectie van het kwintet viel op, die functioneerde als een strakke eenheid terwijl ze individueel en autonoom musiceerden. Bassist Paul Chambers ontplooide technieken in zijn spel die nooit eerder in de jazz waren toegepast, zoals het gebruik van de strijkstok. Drummer Philly Joe Jones zou met zijn ‘Philly lick’, een rimshot op de vierde tel, nog generaties na hem beïnvloeden.
De grootste ster van het firmament was John Coltrane. Hij was vrijwel onbekend, maar maakte razendsnel naam. Zijn introspectieve spel had geen precedent of referentiepunt. Coltranes geluid contrasteerde bovendien mooi met Miles’ coole toon, en stuwde Miles’ spel tot grote hoogten. Het was even wennen, maar Coltranes stijl sloeg in als een bom en het was duidelijk dat men hier te maken had met een grootheid.
Columbia
Newport had Miles’ carrière in de lift gebracht. Een van de getuigen van Miles’ historische solo op ‘Round About Midnight was George Avakian, de jazzproducer van Columbia. Hij frequenteerde in het najaar van 1955 ook de Café Bohemia in Greenwich Village, een hippe club waar het kwintet een vast engagement had. Columbia wilde zijn magere jazzstal uitbreiden en Miles Davis was de man die ze zochten. Voor jazzmuzikanten was een contract met Columbia een droom; kleine jazzlabeltjes als Blue Note en Prestige konden hun artiesten niet veel geld bieden en Columbia kon dat wel. Bovendien vond Davis dat Prestige hem onderbetaalde. Van Columbia kreeg hij een voorschot van 4000 dollar, plus een jaarsalaris van 300.000 dollar. Dat is vet voor artiesten maar – nog steeds - ongekend voor jazzmuzikanten.
Davis wilde maar wat graag in zee met Columbia. Maar hij zat nog vast aan zijn contract met Prestige. Labelbaas Bob Weinstock wilde zijn paradepaard niet kwijt, en Avakian wilde de rijzende ster graag onder zijn vleugels nemen. Daar moest dus een fikse afkoopsom uitonderhandeld worden. Na maandenlang getouwtrek was de uitkomst dat Davis genoeg materiaal voor vier albums voor Prestige zou opnemen.
In twee marathonsessies werden Steamin’, Workin’, Cookin’ en Relaxin’ opgenomen. Het materiaal was gevarieerd; het kwintet speelde populaire stukken als If I Were A Bell (uit de musical Guys and Dolls), maar ook pure jazzcomposities als Oleo van Sonny Rollins. Wat er op papier uitziet als een haastklus, klonk in werkelijkheid allerminst als een contractuele verplichting. Het vierluik behoort nog altijd tot de beste platen van Miles en de jazz als geheel.
In oktober 1956 dook het kwintet voor het eerst de Columbia-studio in voor de opnames van ‘Round About Midnight. De titel is niet toevallig gekozen; waarschijnlijk wilden Davis en Columbia het momentum van Newport maximaal uitbuiten. Het ingetogen, gevoelige openingsnummer ‘Round Midnight, waarin Miles’ trompet lijkt te fluisteren, is ‘vintage’ Miles. Het album was een stap vooruit voor het kwintet wat betreft verfijning van hun composities. De band was door maandenlang optreden volledig op elkaar ingespeeld.
Flamboyant
In deze tijd begon Miles Davis zich steeds meer te profileren als een flamboyante persona. Op de hoes van ‘Round About Midnight schijnt een rode spotlight op de trompettist, die peinzend en strak in het pak gestoken poseert met een hippe zonnebril en zijn trompet. De boodschap is duidelijk: Miles is een en al klasse. Als geen ander besefte Davis dat muziek en talent alleen geen platen verkoopt, imago is minstens zo belangrijk. Om zijn dandyimago te versterken gebruikte Miles zijn ruime voorschot van Columbia om dure kleren en een witte Mercedes Benz te kopen.
“Ik kleedde me weer heel goed: pakken van Brooks Brothers en op maat gemaakte Italiaanse pakken”, schreef Miles in zijn autobiografie. “Ik herinner me dat ik er op een avond zo gelikt uit zag dat ik mezelf in de spiegel stond te bewonderen. Harold Lovett [Davis’ manager] was erbij. Ik moest die avond optreden en hij ging mee. Dus ik zei tegen hem: ‘Man, I’m cleaner than a motherfucker in this blue suit.’ Hij knikte en ik voelde me zo goed dat ik de deur uit ging zonder trompet. Met opgeheven hoofd liep ik de deur uit en Harold riep: ‘Hé Miles, denk je dat ze je clean in de Bohemia willen zien zonder trompet?’ Man, wat moest ik lachen.”
Davis ontwikkelde zich tot een keiharde onderhandelaar die hoge gages uit optredens sleepte en eisen durfde te stellen aan zijn klanten. Davis’ hautaine gedrag leidde ook tot irritaties. Vooral zijn gewoonte om met zijn rug naar het publiek te spelen of van het podium te lopen tijdens solo’s van zijn bandleden, viel niet in goede aarde. Miles wuifde de kritiek weg door te zeggen dat hij geen entertainer was maar een simpelweg een trompettist, en dat hij de aandacht van het publiek voor de solo’s van zijn bandleden niet wilde afleiden met zijn aanwezigheid.
Een onbedoelde factor in Miles’ image was zijn stem. De trompettist moest begin 1956 een gezwel aan zijn strottenhoofd operatief laten verwijderen. De artsen adviseerden Davis zijn stem enkele weken niet te verheffen, maar het noodlot wilde dat hij ruzie kreeg met iemand uit de muziekindustrie en hem uitkafferde. De rest van zijn leven had Miles zijn legendarische schorre stem.
Scheuren
Binnen het kwintet begonnen zich de eerste scheuren te vertonen. Miles was clean, maar de rest van de band ging zich te buiten aan drank en drugs. Dat drukte op de prestaties van het kwintet. Leden kwamen te laat of helemaal niet opdagen voor optredens, of hun spel was ondermaats. Uiteraard irriteerde dat Davis. In oktober 1956 kwam het tot een uitbarsting. John Coltrane kwam voor de zoveelste keer te laat voor een concert in het Café Bohemia en op het podium stond hij te knikkebollen van de heroïne. Miles kon zich niet beheersen en in de kleedkamer gaf hij Coltrane een klap in zijn gezicht en sloeg hem in zijn maag. Thelonius Monk was hiervan getuige en zag zijn kans schoon om de inmiddels gevierde saxofonist een plaats in zijn band aan te bieden.
Davis vervulde zijn verplichtingen aan Café Bohemia door Coltrane te vervangen door Sonny Rollins, die inmiddels uit de afkickkliniek was. In het najaar van 1956 ontbond hij het kwintet tijdelijk, ook omdat hij deel uitmaakte van een Europese tournee van prominente jazzmusici. Na zijn terugkeer in de VS aan het eind van het jaar herenigde Davis het kwintet. De oude problemen speelden echter al gauw weer op en in april 1957 ontsloeg Miles John Coltrane en Philly Joe Jones definitief. Sonny Rollins volgde Coltrane op. Philly werd vervangen door Art Taylor. Miles’ eerste grote kwintet was niet meer. De band werd een jaar later wel herenigd als sextet met saxofonist Julian ‘Cannonball’ Adderley erbij en nam het klassieke Milestones op. Maar Miles was, zoals altijd, alweer verder aan het kijken.