woensdag 22 december 2010

Muziek Sir OJ is niet evident

Voor de loodzware en dynamische gitaarmuren van Antwerpenaren Sir OJ moet je even de tijd nemen. ‘Belgische bands eisen vrijheid op.’
Extreem winterweer legt Nederland en België al dagen lam. David Joris, Sir OJ himself, ziet het met lede ogen aan. ‘We moeten straks spelen hier in Antwerpen. Met die instrumenten moet je oppassen in de sneeuw. Ik weet nog niet hoe we dat gaan doen. Maar het is wel schoon hè?’
Let wel: we hebben het niet over de Nederlandse hiphopper Sir OJ. Joris ligt er niet wakker van dat iemand anders onder dezelfde naam actief is. ‘Ik vind het wel goed, een Sir OJ in Nederland en een Sir OJ in België. Misschien kunnen we samen een optreden doen. Het is voor hem misschien ook wel plezant. In België kent niemand hem en er wordt hier natuurlijk publiciteit voor ons gemaakt en als mensen op internet zoeken komen ze hem ook tegen.’
Gitarist en toetsenist Joris richtte Sir OJ een jaar of drie geleden op in de Antwerpse rockscene met zijn jeugdvrienden Steve Frederickx (gitaar) en Tom Debuyssher (drums). Later werden bassist Lenn Dauphin (Stijn) en producer/gitarist/toetsenist Tars Vervaecke (Black Heart Rebellion) toegevoegd.
Joris’ afkomst is niet misselijk: hij speelt ook in Mauro & The Grooms, de band van Mauro Pawlowski, een van de prominentste en creatiefste muzikanten van België en momenteel de smaakmaker van dEUS.

dinsdag 14 december 2010

Het werd Mavis Staples bijna te veel

"Ik had geen make-up op",
vertrouwde Mavis Staples het publiek
in Paradiso in november toe.

Jeff Tweedy en Mavis Staples. Een rare combi? Het huwelijk van de jonge rocker en de bejaarde souldiva bleek een match made in heaven waaruit de mooiste soulplaat van het jaar werd geboren.

You Are Not Alone is zo’n plaat waarvan het lijkt alsof die er altijd al is geweest. Niet zo gek, het album staat vol prehistorische gospeltraditionals en heruitvoeringen van oude Pops Staples-nummers. Twee nummers werden nieuw geschreven door Wilco-frontman Jeff Tweedy, die plaatsnam achter de knoppen. You Are Not Alone is een rootsy, ambachtelijke en warmbloedige gospelsoulplaat geworden die voor hetzelfde geld eind jaren ’60 op Stax was uitgekomen. Overborrelend van enthousiasme over het geslaagde project staat Mavis Staples (71) mij vanuit Chicago te woord.

Hoe is de samenwerking met Jeff Tweedy tot stand gekomen?
“We wonen allebei in Chicago. Ik in de South Side, hij in de North Side. Ik trad in ’08 in de North Side op in een club genaamd The Hideout. Jeff Tweedy kwam kijken en hij kwam backstage om me te feliciteren. We gingen samen op de foto. Drie weken later belde hij dat hij mijn plaat wilde produceren. Het is mij een eer. Ik ken Wilco goed, ik luister al lang naar hun platen. Ze doen me denken aan The Band. Maar ik had nooit gedacht dat Tweedy er iets voor zou voelen om met mij te werken. Ik kon zijn moeder zijn. Een paar dagen later zijn we samen gaan lunchen om over de plaat te praten. Hij vertelde dat hij in een platenzaak had gewerkt en altijd mijn oude platen draaide. Hij is gek op mijn vader Pops Staples.
Veel popjournalisten noemden ons een ‘odd couple’: wat doen een gospelzangeres en een rockster samen? Het is inderdaad een onverwachte combinatie. Maar muziek is universeel.  Ik hou van allerlei soorten muziek, van rock tot folk. The Staple Singers vielen ook niet in één categorie. Pops zei ooit tegen de songwriters: wij zingen en dat kan allerlei soorten muziek zijn: gospel, blues. God heeft ons dit geschenk gegeven. Mijns inziens zijn blues en gospel volbloed neven van elkaar.
Jeff Tweedy is geen zondaar, hij leest de Bijbel. En hij luistert graag naar gospel. Hij is zo een goede jongen. Toen ik hem voor het eerst ontmoette vond ik hem verlegen. Maar als hij eenmaal over zijn gêne heen is, lach je je rot met hem. Ik zei altijd: ‘als ik elke dag met jou kon omgaan, hoefde ik nooit meer naar de dokter, dan blijf ik gezond.’



donderdag 21 oktober 2010

Caetano Veloso is nog niet tevreden

Grap mislukt. Ik hoopte Caetano Veloso in verlegenheid te brengen door hem te confronteren met de hilarische hoes van zijn album Araçá Azul uit 1972, waarop hij voor een spiegel poseert, zijn graatmagere lijf slechts gehuld in een minuscuul rood zwembroekje en zijn gezicht overwoekerd door een woeste bos krullen.

Lees ook:


Maar in plaats van zich te schamen voor een jeugdzonde, is de Braziliaan aangenaam verrast. “Dit is een maffe plaat. Het geluid is slecht, maar het is vrij en bevat interessante ideeën.” Door zijn bril bestudeert de inmiddels 68-jarige muzikant de plaat. “Dat is trouwens niet mijn voet”, wijst hij aan. “Maar van de man die de hoes heeft bedacht. Hij hield de spiegel vast. Hij kwam bij me langs in Bahia. Dit was vlak nadat ik terug was uit Londen. Ik woonde aan het strand. Hij kwam langs met een fotograaf en had het idee om een foto via een spiegel te maken, want dat zou mooi worden met de navel. Er was een grap over de navel, dat onze generatie bestond uit navelstaarders.”
Navelstaarders? Eind jaren ’60 was Caetano Veloso een van de drijvende krachten achter Tropicália, een beweging van jonge artiesten die de Braziliaanse muziek vernieuwden met rockinvloeden. Daar ging een ideologie achter schuil: Tropicália beschouwde zichzelf als een triomf op het juk van armoede en de – door de Verenigde Staten gesteunde – rechtse militaire dictatuur die dit in stand wilde houden. De Tropicalisten zochten aansluiting bij de internationale counterculture. Want wilde het perifere ontwikkelingsland meekomen in de vaart der volkeren, dan moest het cultuurgoed ontdaan worden van provincialisme en nationalisme en kosmopolitisch worden. Dus werden swingende samba- en lichtvoetige bossa nova-ritmes geïnjecteerd met gierende gitaren en experimentele, psychedelische composities.
“Muzikanten en recensenten spraken er schande van”, herinnert de inmiddels grijze, keurig gekapte en brildragende Veloso zich. “Linkse studenten en journalisten waren tegen ons omdat ze rock, de internationale counterculture en hippies rechts vonden en beschouwden als Amerikaans imperialisme. Maar tegelijk steunden wij de protesten tegen de militaire dictatuur. We waren ook links. Maar linkse mensen wantrouwden ons, ze dachten dat we hen verraadden omdat we naar de Beatles luisterden. Maar onze liedjes waren commentaren, parodieën op commerciële pop en rock. In de jaren ’50 en begin jaren ’60 werd rock&roll niet gerespecteerd. Nergens. Dat is een nieuwe mythe. Nu is rock&roll chique, maar toen werd het gezien als troep. Officiële troep.”

woensdag 20 oktober 2010

Ice Cube wordt nog steeds pissed off van bad shit

Na een reeks matige albums heeft Ice Cube op I Am The West zijn focus weer enigszins terug.




Je nieuwe album heet I Am The West. Vertel.


I Am The West is een klassieke Westcoast hiphop-plaat. Ik heb het gevoel dat Westcoast-hiphop altijd moet vechten voor erkenning. Wat betreft politiek; Hood Robbin' gaat over hoe grote bedrijven arme wijken leegroven. Man vs. Machine gaat over onze obsessie met machines. We maken onszelf overbodig. Technologie geeft mensen het excuus om op hun dikke reet te zitten. Daarom zullen we de oorlog verliezen, want robots zijn niet lui.’

Mijn indruk is dat je je scherpte weer een beetje terug hebt.

‘Ik ben meer ontspannen en creatiever nu ik mijn platen in eigen beheer uitbreng. Van platenmaatschappijenpolitiek word je horendol. Je gebruikt andermans geld, dus moet je hen tevreden stellen. Zij hebben een ander idee van een goede plaat.’

Het lijkt me sterk dat de schrijver van Fuck Tha Police zich iets van de platenmaatschappij aantrok.

‘Dat is waar. Ik liet hen nooit tot de studio toe, maar heb hen genoeg horen brommen. En uiteindelijk keerden ze me de rug toe.’

Je maakt ook films. Leidde dat ook af van de muziek?

‘Dat is zeker zo. Ik probeerde het allebei tegelijk te doen. Dan ging ik van de filmset direct naar de studio. Onvermijdelijk lijdt een van beide eronder. Voordat ik Laugh Now, Cry Later (2006) maakte, heb ik zelf bewust besloten geen plaat te maken als ik bezig ben met een film. Dat levert betere platen en betere acteerprestaties op.’

Kun je uitleggen hoe je van Nigga With Attitude naar producent van onschuldige familiekomedies als Are We There Yet? bent gegaan?

‘Het zijn maar films. Het is niet wie ik in het echt ben. Als ik alleen maar gangsterfilms maakte, zou het erg saai worden. Ik zou ook niet zo lang meegaan. Voor mij als artiest is het interessanter om jou steeds op het verkeerde been te zetten, dan aan jouw verwachtingen te voldoen. Bovendien, elke gangster heeft liever een huis, een vrouw, een gezin en een baan, dan de gevangenis.’

Is er ook een verschil tussen de rapper Ice Cube en de mens?

‘Hetzelfde verschil als tussen Superman en Clark Kent.’

Je verkleedt je ook in een telefooncel voordat je de studio induikt?

‘Nee, maar ik verander wel in een ander personage.’

Dus rappen is net als acteren?

‘Nee. Er is gewoon bad shit in de wereld waar ik pissed off van word en daar rap ik over. Dat is echt.’



Dit artikel verscheen eerder in Dagblad De Pers.

zaterdag 21 augustus 2010

Jack Parow is geen revolutionair

Een blanke rapper uit Zuid-Afrika, dat is opmerkelijk in een land dat in een recent verleden nog apartheid kende. En dan is Jack Parow ook nog eens wars van politiek.




Backstage achter de X-Ray ziet het er net zo uit als de foto bij dit artikel. Omringd door caravans zit Jack Parow op een plastic tuinstoel aan een kampeertafel, een sigaret onder zijn pornosnor. Met zijn ongeschoren gelaat, afgekloven pet, uitgelubberde rode hemd en ongecultiveerde okselhaar, lijkt hij eerder gekleed voor een barbecue - of wellicht een skottelbraai - dan een optreden. Maar dat is natuurlijk Zef.
Een Zuid-Afrikaan die rapt in het Boers en populair is in Nederland, dat is een onwaarschijnlijk succesverhaal. Ben je verrast door je succes hier?
“Fuck ja! Ik kan het nog steeds niet geloven. Al die landen waar ik naartoe mag. Te gek. Ik sta er nog van te tollen.”
Hoe verklaar je je populariteit hier?
“Geen idee. Ik denk dat mensen het leuk vinden, omdat het iets anders is. En jullie verstaan ook een beetje wat ik zeg. Ik sta er meer van te kijken dat ik ook populair ben in landen als Australië, de Verenigde Staten, Duitsland, Zweden. Ik krijg er e-mails vandaan. Ze verstaan geen woord van wat ik zeg, maar ze vinden me toch goed. Dus het is gek.”
Dus Amerika wil je ook hebben?
“Het begint daar net. Ik ga er in september heen voor een paar besprekingen. Ik zie wel wat daar uit komt. Ik vind Europa eigenlijk al leuk genoeg, Amerika interesseert me geen fuck. Hahahaha!”

Kun je uitleggen wat Zef betekent?

“Dat is moeilijk uit te leggen. In de buurt waar ik opgroeide, Bellville, wonen veel mensen uit de lagere sociale klasse. Veel trailer trash. Zef is een stijl. Net als Cockney.”
Waar is trouwens je grote pet? Dat is wel je trademark.
“Die draag ik alleen nog op het podium, anders steek ik bij iemand een oog uit. Ik hou van gekke dingen en comics. Die pet is onderdeel van een soort stripfiguur. Met een vriend bedacht ik dat een lange pet wel cool was. Er zit geen diepe betekenis achter.”
Jack Parow is dus een soort stripfiguur. Wat is het verschil tussen Jack Parow de stripfiguur en Jack Parow de mens?
“Momenteel zijn die eigenlijk wel hetzelfde. In het begin was het showelement groter. Jack Parow de stripfiguur was toen mijn schild. Maar nu zijn ze hetzelfde. Ik heb ze tot één persoon gesmolten.”
Ben jij de stripfiguur geworden of is de stripfiguur jou geworden?
“Ik zit ergens in het midden, denk ik.”
Ik kan me voorstellen gezien de woelige geschiedenis van Zuid-Afrika, dat je teksten politiek zijn. Maar daar hou je je helemaal niet mee bezig.
“Nee, nooit gedaan ook. Mijn ouders waren heel vrijdenkend. Toen ik klein was had ik veel zwarte vrienden. Die hele apartheid is aan me voorbij gegaan. Dus ik heb nooit de behoefte gehad om daar over te praten. Apartheid is iets stoms en vreselijks dat in mijn land is gebeurd, maar ik heb er nooit iets mee te maken gehad.
Aan de andere kant staan de journaals en kranten elke dag al bol van de politiek. Als ik uit ga zit ik niet te wachten op iemand die me vertelt hoe klote het allemaal is. Dat wéét ik. Als ik uit ga wil ik lol hebben. Ik ben geen revolutionair, ik ben een rapper.”
Het is wel opmerkelijk dat er uit Zuid-Afrika blanke rappers komen, of all places.
“Er zijn ook niet veel blanke rappers uit Zuid-Afrika hoor. Er zullen er nu wel meer komen. Vanwege mijn succes. Soms zijn mensen bang om iets te doen, omdat ze denken dat het niet werkt. En als dan iemand anders het wel lukt. Ik zat in de band Fokofpolisiekar, dat was de eerste Afrikaanse punkband. En nu zijn er miljoenen van. Mensen moeten eerst zien dat het kan. En nu met hiphop, zwarte muziek in een taal die bijna anti-zwart is.”
Is hiphop populair onder blanke Zuid-Afrikanen?
“Voorheen niet, maar nu wel. Mijn optredens zijn uitverkocht, en dat zijn grote zalen. Het verandert. “
In Amerika klagen sommige zwarten dat blanken hun cultuur, rock&roll, hebben gestolen. Krijg jij wel eens dergelijke verwijten?
“Nooit gehoord. Mijn publiek is heel divers. En ik vind ook dat de rassen moeten samenkomen. Er zijn niet veel racisten meer in Zuid-Afrika. Het is net als in Duitsland, er zullen altijd Nazi’s blijven, maar dat zijn er maar weinig.”




Dit artikel verscheen eerder op DePers.nl.

vrijdag 20 augustus 2010

Wereldberoemde Upsessions onbekend in Nederland

In Spanje zingen ze uit volle borst de liedjes van The Upsessions mee, maar in Nederland kennen we onze eigen reggaeband (nog) nauwelijks. Hoe kan dat?




Lima staat op springen. The Upsessions zijn nog maar drie nummers diep in hun optreden, maar al bij de eerste tonen had de band de tent al aan hun voeten met hun aanstekelijke reggae uit ons eigen koude kikkerlandje, gemaakt door mannen in kikkergroene trainingspakken. Dan gaat er een bruine leren tas open en haalt trombonist Giel Mulder een decibelmeter tevoorschijn. "In Madrid haalde het publiek 136 decibel", zegt zanger-gitarist Boudewijn "Boss" van Trigt, en daagt de zaal uit het record te verbreken. En ja hoor, na 133 en 135 decibel vestigt Lowlands een nieuw record: 138.
Een uur na de show kijkt de band backstage dik tevreden terug op hun Lowlands-gig.


Leuke show! Ik heb zelden zo snel een zaal in een feestje zien veranderen.
Giel: “Nou, wij wel. Dit gebeurt wel vaker, maar het is nog nooit bij Lowlands gebeurd. Eén grote adrenalinekick waar ik nog drie maanden op ga zweven.
Als jongen van zestien, zeventien wilde ik als ik later groot zou zijn bandjes kijken op Lowlands. En toen ik eenmaal op Lowlands was, dacht ik: als ik later groot ben, hoop ik dat ik hier met mijn bandje mag staan. En dat gebeurt dan en dat is superkicken!”


Is dit de grootste gig die jullie hebben gespeeld?
Giel: “In Nederland is dit wel de grootste.
In het buitenland spelen we doorgaans niet op festivals als dit. In landen als Duitsland en Frankrijk, en andere landen daar omheen, heb je een heel grote ska- en reggaescene. Daar kunnen ze zo’n feest als dit houden. Misschien iets kleiner, maar wel meerdere tenten met alleen maar ska- en reggaefans vullen. En dat ook nog eens heel vaak. Daar spelen wij heel veel. Dus we zijn wel gewend om voor duizend mensen te spelen, maar niet op zo’n allround en gemêleerd festival als Lowlands."


Is dit ook jullie doorbraak in Nederland?
Boss: “Zo zie ik het niet. Dit was gewoon een heel leuke show. Ik heb niet zoiets van dat er veel van af hangt. Het was een leuke show en verder zien we wel weer.”
Giel: “We hebben een lp uit bij Excelsior en we hebben een nieuw boekingsbureau. Er is interesse van de pers. Dat is nieuw en dat is ook tegelijk met Lowlands. Waarschijnlijk hangt dat allemaal met elkaar samen, het versterkt elkaar. We zitten nu in een positieve vibe waar we heel erg van genieten. Maar als het hier eindigt, heb ik ook heel erg genoten en gelachen."


Hoe kan het dat jullie in het buitenland wel populair zijn, maar dat we jullie in Nederland amper kennen?
Boss: “Het zal wel door de scene komen. Toen wij onze eerste plaat uit hadden, zijn we meteen naar Duitsland gegaan, want daar gebeurde het. Daar kun je bij wijze van spreken elke week spelen, want voor elke nieuwe reggaeband is er veel aandacht. In Nederland wordt het niet zo opgepikt, het is niet echt een reggaeland, er is niet echt een reggaescene.”


Waarom heeft Duitsland wel een reggaescene en Nederland niet?
Boss: “Het is een groot land, met meerdere grote steden.”
Giel: “Ik heb ook het idee dat in Duitsland de bandjescultuur veel meer leeft dan hier in Nederland. Er is minder dance en meer bandjes. Mensen gaan daar sneller naar een bandje dan naar de film en hier in Nederland is het andersom. Dus alle bandjes hebben daar meer mogelijkheden. Alles is daar veel beter. Het Duitse gras is erg groen.”


In Spanje zijn jullie ook populair. Is dat hetzelfde verhaal?
Boss: “Ja. We hebben daar een keer op een enorm festival gespeeld. We wisten niet dat iemand ons daar kende. De band vóór ons was een lokale band. Het was in een grote hal, en bij die band stond helemaal niemand. We dachten nog: zijn we hiervoor helemaal naar Spanje gevlogen? En op het moment dat we het podium op kwamen, ging iedereen naar binnen – ze stonden blijkbaar allemaal buiten te roken en biertjes te drinken want het was mooi weer. De hele eerste rij zong alle liedjes mee. We hadden zoiets van: hoe kán dit in godsnaam?! Blijkbaar was onze lp daar toch wel aangekomen.”

woensdag 18 augustus 2010

And So I Watch You From Afar heeft ADHD

De hardste band op Lowlands is misschien wel de Ierse postrockformatie And So I Watch You From Afar. En anders hebben ze wel de opmerkelijkste naam. Tony Wright legt uit.


Wat betekent die rare naam?
“Het is open voor interpretatie, het is welke betekenis je eraan wil geven. Sommige mensen vinden het eng, ze denken dat het met stalking te maken heeft. Anderen vinden het juist een geruststellende naam, dat er iemand is die voor je zorgt. Mijn versie is Orwelliaans. Tegenwoordig word je overal in de gaten gehouden. Er wordt bijgehouden bij wat je koopgedrag is. Bewakingscamera’s hangen overal in de stad en volgen je gangen. Je surfgedrag op internet wordt vastgelegd. Er was ook een verhaal dat de naam te maken had met dat een van ons gedumpt was door zijn vriendin en dat hij haar nu van een afstandje volgt. Maar dat is complete bullshit, een grap van een vriend die dat op internet zette en dat is vervolgens een eigen leven gaan leiden.”


En dan hebben jullie ook nog bijnamen als The Grounded Pounder en The Bearded Dragon.
“Dat is een dronken grap die we twee jaar geleden op onze Myspace-pagina hebben gezet. We hadden bijnamen van worstelaars - je weet wel, die Amerikaanse wrestlers - voor onszelf verzonnen. Maar de enige bijnaam die klopt is The Bearded Dragon, omdat onze bassist Johnny Adger een mooie baard heeft.”


Is het waar dat jullie het bandlogo op jullie lichaam hebben laten tatoeëren?
“Ja dat klopt. Dat hebben we gedaan toen we onze eerste plaat uitbrachten. Je brengt maar één keer je debuutalbum uit, dus we dachten: laten we het vieren en ons lichaam verminken voor de rest van ons leven, opdat we het nooit vergeten. We geloven in deze band.”


Dat wordt wat als jullie ooit uit elkaar gaan.
“Precies. Als we straks elkaars bloed kunnen drinken, worden we voorgoed herinnerd aan die haat.”

dinsdag 17 augustus 2010

Gil Scott-Heron: het zwarte geweten


Vijftien jaar lang was Gil Scott-Heron vanwege een cocaïneverslaving van het toneel verdwenen. Niemand had nog gerekend op een terugkeer. Lang bleef hij niet. Een jaar na zijn comebackalbum I'm New Here (2010) overleed de godfather of rap. 

(Dit artikel is in 2022 geüpdatet)

Lees ook:

We schrijven 1969, het hoogtepunt van de zwarte burgerrechtenbeweging. Een jaar eerder waren Martin Luther King en Robert Kennedy vermoord. De droom dreigde in duigen te vallen. De toon van het zwarte activisme werd radicaler.

Gil Scott-Heron, zoon van de in Schotland legendarische Celtic-voetballer Gil Heron, was 20 jaar jong en studeerde literatuur aan Lincoln University in Pennsylvania, een prominente Afro-Amerikaanse universiteit. Daar ontmoette Gil de kunststudent Brian Jackson. Beide deelden een voorliefde voor een beroemde Lincoln-alumnus, de Afro-Amerikaanse schrijver Langston Hughes (1902-1967), en muziek.

Hun eerste ontmoeting staat Brian nog helder voor de geest: "Ik zat in een van de repetitieruimtes van de muziekfaculteit piano te spelen. Een jongeman kwam binnen en stelde zich voor als Victor Brown. Hij vertelde dat hij ging meedoen aan een talentenjacht. Je kon 100 dollar winnen. Hij vroeg of ik wilde meedoen. Hij wilde het nummer God Bless The Child uitvoeren, of ik dat kende? Ja natuurlijk, van Billie Holiday. Maar hij wilde de versie van Blood, Sweat & Tears doen. Ik zei: je hebt geluk want dat is de versie die ik ken. 
Toen vroeg ik of hij maar één liedje ging doen, dat was nogal ongebruikelijk. Hij zei dat hij nog een nummer ging doen, dat door een vriend was geschreven. Ik vroeg of ik het mocht horen, en Victor liep naar de repetitieruimte ernaast om zijn vriend te halen. En dat was Gil. 
Het nummer heette Where Can a Man Find Peace, of kortweg Peace. Een schitterend lied, Victor zong het prachtig. Het staat op de heruitgave van Free Will, dat is een oude demo van onze band Black and Blues. Toen ze dat nummer voor me speelden werd ik omver geblazen. Ik had een hele trits songs waar ik teksten voor probeerde te schrijven, en dacht: wow, deze gozer is geweldig, misschien kan hij wat nummers voor mij schrijven. 
Ik speelde een van mijn liedjes voor hem en we praatten over wat het voor mij betekende. Dat werd onze modus operandi. Als ik een nummer had geschreven, of een flard tekst of een hook, vertelde ik Gil wat het betekende en dan maakte hij het af. 
Dit lied heette A Toast to the People. We waren zeer tevreden over het resultaat en besloten dat we gingen samenwerken. De band Black and Blues was onze speeltuin. De band bestond uit vijf zangers en vijf muzikanten. 
Gil en ik werden snel vrienden, we hingen veel samen rond, luisterden veel naar muziek samen, schreven veel muziek en repeteerden met de band.”

Schrijver

Gil had ook aspiraties als schrijver en dichter. Hij werkte aan een dichtbundel (Small Talk at 125th and Lenox) en een roman (The Vulture), die in 1970 verschenen.

De boeken betekenden tevens het begin van Gil en Brians muzikale carrière. Via zijn uitgever World Publishing kwam Gil in contact met producer Bob Thiele, die net het jazzlabel Flying Dutchman Records had opgericht na zijn vertrek bij ABC/Impulse. Thiele had geen geld om een plaat te maken, maar vroeg of Gil belangstelling had om spoken word op te nemen. Als dat geld in het laatje zou brengen, beloofde Thiele om Gils nummers op te nemen.

The Revolution Will Not Be Televised 

Gil Scott-Herons debuutalbum, A New Black Poet – Small Talk at 125th and Lenox werd opgenomen met publiek in een nachtclub op de hoek van 125th Street en Lenox Avenue in Harlem. Op kale percussieritmes droeg Gil felle politieke gedichten voor als Whitey on the Moon en een vroege versie van The Revolution Will Not Be Televised

The Revolution Will Not Be Televised was tongue-in-cheek kritiek op hoe de media je van alles proberen aan te smeren", legt Brian Jackson uit. "Hoe ze spullen aan ons verkochten die we helemaal niet nodig hadden. Met psychologische reclametrucs lieten ze ons geloven dat we die nodig hadden, dat ons leven anders niet compleet was. Ze speelden in op onze onzekerheden. Deze deodorant zou je meer acceptatie door andere mensen geven. Of met deze oogschaduw vallen alle mannen op je. Als je deze toiletreiniger niet gebruikt maak je jezelf belachelijk bij je visite. Nu in het internettijdperk is nog nog veel erger; nu raden de reclamebureau’s niet meer wat je onzekerheden zijn, ze wéten nu wat je onzekerheden zijn.”

Niet alleen de witte onderdrukker krijgt er van langs, zwart net zo goed. Op Brother veegt Gil de vloer aan met zogenaamde zwarte activisten die iedereen afkammen maar zelf geen steentje bijdragen. De revolutie komt er niet als je op je gat voor de tv blijft zitten.


zaterdag 17 juli 2010

Os Mutantes live @ Tolhuistuin, Amsterdam

Het was een bijzondere week voor de liefhebbers van Braziliaanse muziek. In een week tijd speelden drie kopstukken uit de Tropicália-beweging in Nederland: Caetano Veloso (mijn interview) en Gilberto Gil (mijn interview) op North Sea Jazz, en vrijdagavond Os Mutantes in de Tolhuistuin in Amsterdam. Nou ja, alleen Sérgio Dias dan, maar de muzikanten die hij had meegenomen waren waardige invallers voor Arnaldo en Rita Lee. Het was een memorabel concert, zo'n magische avond waarop alles klopt. Sérgio vond dat ook, want de band kwam meerdere keren terug voor een toegift, wat ze nooit schijnen te doen. Zie de onderstaande video, waar ik trouwens nog een seconde in beeld ben (helemaal aan het begin, linksonder).

Lees ook:


donderdag 8 juli 2010

John Fogerty heeft de duivel uitgedreven


There’s no business like showbusiness. Ook wat betreft uitbuiting. Daar weet John Fogerty alles van.

Spijkerharde rock&roll speelde Creedence Clearwater Revival, terwijl psychedelische hippiemuziek eind jaren ‘60 de norm was. Toch was Creedence een van de grootste bands van de Woodstock-generatie. Onsterfelijke songs als Proud Mary, Bad Moon Rising en Born on the Bayou hebben CCR een eervolle vermelding in de rockgeschiedenisboeken opgeleverd.


De trots waarmee voormalig CCR-frontman, -zanger en -leadgitarist John Fogerty (65) terugkijkt op zijn carrière wordt evenwel gebalanceerd door frustratie en verbittering.

Door een wurgcontract zag Fogerty, het brein van Creedence, amper een cent terug van zijn werk. Zijn toenmalige platenlabel Fantasy bezat namelijk alle rechten op de Creedence-liedjes. Talloze keren troffen Fantasy en Fogerty elkaar voor de rechter in zich jarenlang voortslepende zaken. Fantasy klaagde zelfs Fogerty aan omdat zijn nieuwe liedjes klonken als Creedence, nota bene zijn eigen geesteskind. Het moet niet gekker worden. “Fantasy wilde me gewoon straffen omdat ik succes had zonder hen”, zegt Fogerty opvallend monter. “Ik vind dat een pervertering van het rechtssysteem, het is misbruik van de wet.”

Writer's block
Dit soort juridische grappen zijn natuurlijk killing voor de creativiteit, het kostbaarste bezit van een muzikant. “Ook al won ik die zaak, sindsdien zat er een duiveltje in mijn hoofd, dat veel weg had van een advocaat. Elke keer als ik een song schreef dat enigszins klonk als Creedence, kwam hij tevoorschijn en zei: o nee! Ik ben uiteindelijk wel van dat spook afgekomen, maar dat heeft veel tijd gekost.” De man die als brein van Creedence in twee jaar maar liefst zes klassieke rockalbums eruit stampte, kreeg last van een writer’s block en deed jaren over een nieuwe plaat.


Fogerty weigerde jarenlang zijn oude Creedence-songs te spelen. Tegenwoordig probeert hij met tegenzin zich erbij neer te leggen dat hij nooit van zijn leven het geld zal krijgen waar hij recht op heeft. “Ik bezit nog steeds niet de rechten van de Creedence-nummers. Dat is spijtig en fout. Maar ik kan niets aan doen. Het is nou eenmaal zo. Je kunt dat niet laten dooretteren en toelaten dat je er ziek van wordt. Je moet verder gaan met je leven. Zoals Pumbaa zegt in The Lion King: You have to leave your behind in the past.”

Het kostte Fogerty heel veel tranen om tot die aanvaarding te komen. “Ik was de weg kwijt en verbitterd. Ik maakte me zorgen dat ik zo verbitterd was. Er zijn veel beroemde artiesten hun hele leven verbitterd. Ze sterven verbitterd. Ik was bang dat ik ook zo zou eindigen. Ik wist niet hoe ik van dat gevoel af moest komen. Het was groter dan ik.”

Maar de laatste jaren rollen de platen er weer met regelmaat uit. Het nummer Change in the Weather van zijn laatste album Blue Ridge Rangers Rides Again (2009) werd genomineerd voor een Grammy. Wat is er gebeurd? De liefde. “Ik kwam ik een mooi meisje tegen, Julie, die nu mijn echtgenote is. We hebben een leuk gezin. Daar krijg ik emotioneel veel steun en beloning van.”
Geen reünie
John Fogerty is een eigenwijs mannetje. De band explodeerde begin jaren ’70. De overige bandleden waren de alleenheerschappij van Fogerty beu en wilden ook liedjes aandragen. Aldus geschiedde op de artistieke en commerciële flop Mardi Gras, de laatste plaat van het viertal. Veertig jaar later staan de voormalige jeugdvrienden elkaar nog steeds naar het leven. Fogerty’s broer Tom overleed in 1990. Een CCR-reünie zal er dan ook nooit van komen, voorziet Fogerty. “Dan moet er heel wat gebeuren. Ik denk niet dat de anderen het in zich hebben om die dingen te doen. En de dood van mijn broer Tom maakt de zaken niet minder, maar juist meer gecompliceerd.”

Fogerty geeft toe dat hij lastig kan zijn. “Als het gaat om zaken die ik belangrijk vind, kan ik zeker koppig zijn. Het is een kwestie van kwaliteit", geeft Fogerty toe. "Ik heb jarenlang van alles opgeofferd om de band bijeen te houden. Ik deelde mijn songwriterroyalty’s met de anderen, zodat iedereen een gelijk deel kreeg. Ik hoopte daarmee iedereen tevreden te houden, omdat ik wist dat ze me koppig vonden wat de muziek betreft. Maar ik vond dat ik de beste muziek schreef, dus het moest my way. Op het einde ben ik voor ze door de knieën gegaan, en toen maakten we een slechte plaat. De anderen hebben daar nooit hun verantwoordelijkheid voor genomen, zelfs daar kreeg ik de schuld van. Ik heb geen spijt, want ik denk niet dat ik iets had kunnen veranderen. Mijn knieval heeft de band niet kunnen redden.”

De ruzie met zijn broer Tom heeft John Fogerty nooit uitgepraat toen hij in 1990 overleed. ”We waren wel on speaking terms, maar er waren veel zaken waar je uit beleefdheid niet over begon. Zoals de familie bijeenkomt met kerst, om de vrede te bewaren praat je niet over de negatieve dingen. Ik was er wel voor mijn broer toen hij stierf, omdat ik van hem hield. Het zat me niet lekker dat het nooit is uitgepraat, maar ik zag ook in dat Tom dat niet wilde of kon. Ik heb daar geen spijt meer van en ik heb Tom later vergeven. Ik heb afscheid van hem kunnen nemen.”

Een troost voor de Creedence-fans: John Fogerty speelt tegenwoordig de oude hits weer.

Dit artikel verscheen eerder in Dagblad De Pers.

De tweede jeugd van Anvil

Anvil had in de jaren tachtig wereldberoemd kunnen worden. En dankzij de film over hun mislukte comeback zijn ze dat nu alsnog.

Steve ‘Lips’ Kudlow ploetert met een karretje eten door de sneeuw. Ooit speelde hij in stadions vol fans, tegenwoordig leeft hij van een baantje bij een tafeltje-dek-je-service. Het is een van de vele schrijnende scènes uit Anvil! The Story of Anvil, de documentaire die de Canadese heavymetalband een tweede jeugd bezorgde.

Begin jaren tachtig had Anvil de wereld aan zijn voeten. De band toerde met Metallica en Guns N’ Roses. Maar daarna ging het mis.

‘We zaten bij een onafhankelijk label dat onze muziek niet in de VS wilde distribueren, waar het grootste publiek ter wereld is’, legt Lips uit. ‘Onze platen waren daar nauwelijks verkrijgbaar, alleen als import. Er was geen promotie, dus niemand wist van onze platen. Onze nieuwe manager, die ook de manager was van onder andere Aerosmith, ging langs de Amerikaanse maatschappijen, en die wilden de eerste drie albums hebben als onderdeel van de deal. Maar ons oude label wilde ze niet geven, want de platenmaatschappijen boden niet genoeg. Ze wilden niet eens de opnamekosten betalen. Dus we zaten in een impasse in een cruciale tijd. We hebben geen platen gemaakt tussen 1983 en 1987, de belangrijkste jaren voor heavy metal.’

Kwart eeuw geklooi

In de hilarische, Spinal Tap-achtige film volgen we Anvil bij pogingen een comebackalbum te maken. En op een rampzalige tournee door Oost-Europa, waar ze dankzij een incompetente Oost-Duitse manager de trein missen, niet betaald krijgen en voor lege zalen spelen.

Het hervonden succes doet de herinnering schijnbaar vervagen, want Kudlow is de kwart eeuw geklooi in de marge wel erg snel vergeten. ‘Ik had het pas echt klote gevonden als we met onze tweede plaat waren doorgebroken. Want daarna kan het alleen maar minder worden. Als je snel groot wordt, is het ook snel voorbij. Ik wilde een levenslange carrière. Mijn doel was een publiek op te bouwen dat groot genoeg was om mijn carrière oneindig te laten voortduren. En zo is het precies gegaan. Onze muziek is niet commercieel, dus ik heb eigenlijk zelf onze kansen gesaboteerd. Maar we hebben een underground fanschare opgebouwd en vijftien albums kunnen opnemen.’ Met veel moeite en geleend geld van Lips’ zus welteverstaan.

Jaloers op andere bands is Lips evenmin. ‘Ik feliciteer ze. Ze hebben de deuren geopend zodat heavy metal populairder werd en wij ook konden bestaan.’ Het deert Kudlow niet dat hij een flutbaantje nodig had om te overleven. ‘Een muzikale carrière van dertig jaar is niet iets om lacherig over te doen. Niemand op mijn werk heeft dat.’ Voor zolang het duurt. Want het is niet ondenkbaar dat als de hype van de film voorbij is, Lips weer pannetjes soep mag gaan langsbrengen bij ouden van dagen.


Dit artikel verscheen eerder in Dagblad De Pers.

zaterdag 12 juni 2010

Booker T. is de MGs ontgroeid

Booker T. & Me backstage in 013 Tilburg, 26 mei 2010.
Booker T. kennen we natuurlijk van de MGs en evergreens als Green Onions. Maar voor de soullegende is er meer in het leven.

Klik hier voor het interview met Steve Cropper en Donald "Duck" Dunn

Booker T. Jones (65) heeft het wel gezien met de band die al een halve eeuw zijn naam draagt. Hij treedt nog wel op met de MGs, vorig jaar nog in Nederland, maar Jones is de band allang ontgroeid. Niet zo gek dat je hoofd naar iets anders staat als je net een Grammy Award hebt gewonnen voor je soloalbum Potato Hole (2009), een rockgeoriënteerd album dat Jones opnam met de Drive-By Truckers en Neil Young.

“In het begin van mijn carrière werd ik onder het kopje R&B geschaard. Vond ik prima hoor. Maar sinds de jaren zeventig heb ik mezelf verbreed. Ik ben altijd een liefhebber van rock geweest. Maar mijn rockkant kwam met de MGs nooit uit de verf. Ik heb vele kanten en heb altijd gezocht naar een balans tussen mijn verschillende facetten. Ik heb samengewerkt met Neil Young, Willie Nelson en Earl Klugh. Ik hou ook veel van gospel en klassiek, maar ook van hiphop. Ik heb net in New York veertien nummers met The Roots opgenomen voor mijn volgende album, dat een hiphop/R&B-plaat wordt. Die komt dit najaar uit.
De muziek die ik nu in mijn hoofd hoor is zo anders dan wat ik in de jaren zestig hoorde. The MGs zijn nog steeds een geweldige band met een fantastisch oeuvre en geschiedenis, maar een ander soort band. Het is geen rockband. En ook geen hiphopband.”



Eenvoud
Wat Booker T. & The MGs wel waren: meesters van de groove. Alles staat ten dienste van de groove. Steen voor steen opgebouwd. Nooit te veel, alleen wat nodig is. Simpel en effectief.
Als huisband van het toonaangevende soullabel Stax in Memphis speelden Booker T. & The MGs in de jaren zestig op de platen van soullegendes als Otis Redding, Rufus Thomas en Eddie Floyd. Maar Booker T. & The MGs scoorden zelf ook hits als Green Onions, Hip Hug-Her en Time is Tight. Ze waren architecten van de soul. Niet slecht voor een stel muzikanten die hun tienerjaren niet of nauwelijks ontgroeid waren.

Het uitgekiende geluid getuigt van een opvallende muzikale volwassenheid. Volgens Jones, een muzikaal wonderkind en multi-instrumentalist die als scholier al bij Stax werkte, kreeg de MGs-sound zijn vorm zonder veel geschaaf en gebeitel.

“Het klonk meteen al zo. Direct toen we begonnen te spelen. Het was een meeting of the minds”, zegt de toetsenist. “Er ging weinig overleg aan vooraf. Het was een wederzijds begrip dat we het simpel moesten houden. De neuzen stonden gewoon allemaal dezelfde kant op.”

De eenvoud en rauwheid van het Stax-geluid is precies waarom Booker T. er zich thuis voelde. “De muziek bleef altijd basic en funky. Niet zo uitgesponnen en gelaagd als bij Motown. De teksten, melodieën en songs waren altijd eenvoudig, toegankelijk en funky. Ik was behalve een werknemer ook een fan van Stax.”



Muziekgeschiedenis
De lijst met grootheden en klassiekers op de CV van Booker T. & The MGs is duizelingwekkend lang. Beseften ze destijds dat ze muziekgeschiedenis schreven?

“Soms wel ja”, zegt Jones. “Als we met Albert King speelden bijvoorbeeld. Er is een nummer, As The Years Go Passing By, waarop zijn stem zo prachtig is. There is nothing I can do, if you leave me, with a cry. Ik luisterde door de koptelefoon en ik wist meteen: dit gaat de geschiedenisboeken in. Dit is een klassieker. Albert King was de Frank Sinatra van de blues. Hij was beter dan Bobby Bland.”

“Dat gevoel had ik meteen toen ik Otis Redding voor het eerst ontmoette. Hij kwam binnen en vroeg of hij een liedje mocht zingen. Hij ging naast me zitten en zong een paar maten van These Arms of Mine. Dit is echt iets bijzonders, dacht ik. In die tijd hoorde ik Johnny Ace en B.B. King en andere blueszangers op de radio, maar Otis was een klasse apart. Hij legde er zo veel gevoel in.”

Rassenscheiding
Booker T. & The MGs schreven niet alleen muziekgeschiedenis, ook op andere vlakken was de groep baanbrekend. In de hoogtijdagen van de zwarte emancipatiestrijd waren Booker T. & The MGs de eerste band met zowel blanke (gitarist Steve Cropper en bassist Donald “Duck” Dunn) als zwarte (Jones en drummer Al Jackson, Jr.) leden. Dat was nogal wat in een land dat met veel pijn en moeite bezig was de rassenscheiding af te schaffen.

“Dat was wel lastig ja”, herinnert Jones zich. “De hotels waren toen gescheiden, dus we moesten in zwarte hotels of blanke hotels slapen. Restaurants waren gescheiden, dus we moesten apart eten. Vaak aten we dan maar in de auto. Of Steve en Duck moesten de kamers regelen en Al en ik slopen dan via de achterdeur naar binnen, want we konden niet gewoon de lobby binnenwandelen. Dus we moesten wel de nodige listen uithalen. Maar we hebben nooit met bedreigingen of geweld te maken gehad.”



Otis Redding
Een van de ‘great rock&roll deaths’ is die van Otis Redding. In december 1967 stortte zijn vliegtuig neer in een meer. Booker T. weet het moment dat hij het tragische nieuws hoorde nog precies.

“We waren op het vliegveld van Cincinnati. We zouden ‘s morgens vroeg terugvliegen van een optreden in Cincinnati naar Memphis. Al Jackson werd gebeld door zijn vrouw. Ik weet nog dat we aan de bar zaten en Al kwam terug met een bedroefd gezicht en vertelde dat Otis dood was. We konden het niet geloven.”

Moord
De boodschapper van het slechte nieuws, Al Jackson kwam zelf ook voortijdig aan zijn einde. In 1975 werd hij doodgeschoten in zijn huis in Memphis. Jackson zou zijn vermoord door inbrekers, maar uit het huis was niets ontvreemd en hij had zijn portemonnee nog op zak. Drie verdachten, onder wie Jacksons ex-vrouw, werden niet vervolgd. De zaak is nooit opgelost.

Jones weet ook nog steeds niet hoe de vork in de steel zit. “Die beroving klinkt me onlogisch in de oren. De politie heeft de zaak niet grondig onderzocht. Er is inderdaad ook een verhaal dat zijn ex-vrouw hem doodgeschoten heeft, maar dat was de eerste keer. Hij is namelijk twee keer neergeschoten. Van de eerste keer was hij hersteld. Hij was zelfs in staat om naar Californië te reizen. Ik heb hem toen gezien. Hij liet me de kogelwond op zijn borst zien. Verschrikkelijk. Dat was weken voor de fatale schietpartij. Ik dacht toen dat het was opgelost. De tweede keer is hij door iemand anders neergeschoten, niet door zijn ex. Maar wie het wel heeft gedaan weet ik dus niet.”

Jacksons sloppy drumstijl was bepalend voor de Stax-sound en de MGs. “Toen we Al Jackson verloren, zijn we veel kwijtgeraakt. The MGs hebben sindsdien nooit meer hetzelfde geklonken. Het is nog steeds een geweldige band, maar het is toch anders”, treurt Booker nog altijd. “Al had zo veel input in de band. Hij was een grote creatieve bron die afgesneden is.”

Jones noemt Jackson meerdere malen tijdens het interview, een teken dat de drummer nog altijd veel voor hem betekent. “Zijn dood heeft zijn weerslag gehad op mijn hele leven. Hij was mijn beste vriend.”

Dit artikel verscheen eerder in popmagazine Heaven.

dinsdag 20 april 2010

In memoriam: Guru (1961-2010)

Met het heengaan van Guru heeft hiphop een van zijn belangrijkste stemmen en drijvende krachten verloren.

Keith Elam (1961) – alias Guru, dat staat voor Gifted Unlimited Rhymes Universal - groeit op in Boston, maar zijn ambities als rapper zijn te groot voor de stad en hij verhuist midden jaren tachtig naar Brooklyn, New York om het te gaan maken. Via via komt hij in contact met DJ Premier, met wie hij Gang Starr opricht (de naam heeft overigens niets te maken met gangsta rap). Omdat Premier in Texas studeert, wordt de muziek eerst door de telefoon gemaakt.

Gang Starrs debuut No More Mr. Nice Guy (1989) is een wisselvallig album. Maar het nummer Jazz Thing is wel een van de eerste fusies van hiphop met jazz. Doordat het nummer terechtkomt op de soundtrack van de film Mo’ Better Blues van Spike Lee, valt Gang Starr op. Guru en Premier wonen zelfs enige tijd in bij jazzsaxofonist Branford Marsalis, die later zelf succes boekt met het crossoverproject Buckshot LeFonque.
Gang Starr wordt gezien als grondleggers van de jazzrap, een etiket dat Guru en Premier altijd van de hand hebben gewezen. Ja ze houden van jazz, maar ze maken pure hiphop. Hoewel hun muziek inderdaad een jazzy feel heeft, gebruiken ze weinig samples van jazzplaten en putten ze vooral uit funk.

Nieuwe standaard
De Gang Starr-albums Step in the Arena (1991) en Daily Operation (1992) zijn bij het uitkomen al meteen hiphopklassiekers. Gang Starr is een klasse apart. Guru’s monotone flow klinkt totaal anders dan andere rappers in die tijd, al slaat hij soms door in matheid. Guru profileert zich bovendien als een uitmuntende en intelligente tekstschrijver die even makkelijk slimme battle raps schrijft als maatschappijkritische teksten. Tegelijk zetten Premiers steeds geavanceerdere en experimentelere producties een hele nieuwe standaard voor hiphop.

Terwijl Gang Starr staat voor pure hiphop, leeft Guru zijn liefde voor jazz uit in het crossoverproject Jazzmatazz. Op de inmiddels vierdelige serie werkte hij samen met o.a. Roy Ayers, Ramsey Lewis, Chaka Khan en Jamiroquai. Het is een van de succesvolste, want minst geforceerde fusies van hiphop met jazz.
Premier is inmiddels uitgegroeid tot een van de grootste producers van de hiphop. Daarmee is Gang Starr voor hem en Guru steeds meer een side project. Midden jaren ’90 steken de geruchten de kop op dat Gang Starr niet meer is. 

Alcoholprobleem
Guru ontwikkelt een alcoholprobleem. De rapper, die zich in zijn teksten vaak commentaar leverde op geweld, komt zelf in aanraking met de politie. In 1997 wordt hij op het vliegveld van Los Angeles gepakt met een vuurwapen. Die had hij meegesmokkeld als vriendendienst. Ook wordt hij gearresteerd als hij buiten een club een vrouw slaat met een bierfles. Zijn troubles vormen het thema van het gedesillusioneerde Gang Starr album Moment of Truth (1998), dat wordt gezien als de comeback van het duo.

Maar Gang Starrs output blijft onregelmatig en na The Ownerz (2003) gaat het duo uit elkaar zonder daar veel woorden aan vuil te maken. Maar dat de kwestie gevoelig ligt, ondervindt Heaven als we in 2007 in een interview Guru vragen naar de breuk. Hij wil er niet over praten en zijn nieuwe partner Superproducer Solar maakt een hoop heibel over de schijnbare faux pas van uw verslaggever.

Bizar conflict
Op 1 maart komt plots het bericht dat Guru in coma in het ziekenhuis ligt na een hartaanval. Vervolgens ontstaat er een bizar conflict tussen enerzijds Solar, die zich opwerpt als een soort testamentair executeur van Guru, en anderzijds Guru’s familie. Op filmpjes op YouTube beklaagt Guru’s neefje zich namens de familie dat Solar hen niet bij Guru laat. Solar zou ook verzwegen hebben dat Guru al eerder in het ziekenhuis had gelegen. Volgens Solar heeft Guru nadrukkelijk aan hem laten weten dat hij zijn familie – Premier incluis – niet wil zien.

Op 19 april overlijdt Guru op 48-jarige leeftijd (dus niet 43). Dan pas blijkt dat hij al een ruim een jaar aan beenmergkanker leed. In een omstreden verklaring over Guru’s overlijden schrijft Solar, die beweert Guru te citeren, dat zijn nalatenschap volledig naar een liefdadigheidsinstelling gaat die door Guru en Solar opgericht is. Guru’s zoontje zal door Solar, die Guru als zijn nieuwe familie ziet, opgevoed worden. Premier wordt verboden de naam Gang Starr te gebruiken, terwijl Guru Solar de hemel in prijst. Guru’s familie twijfelt aan de echtheid van de verklaring, omdat de rapper nooit meer uit zijn coma zou zijn ontwaakt en bovendien hebben zij nog nooit van Guru's liefdadigheidsinstelling gehoord. Solar werpt tegen dat Guru de verklaring eerder schreef voor als het geval dat hij daar later niet meer toe in staat zou zijn.

Intussen doen steeds vreemdere geruchten de ronde. Guru en Solar zouden een homoseksuele relatie hebben gehad. Solar zou Guru mishandeld hebben. Solar ontkent alles.

Matennaaiers
De tijd zal leren of Solar een slaatje probeert te slaan uit Guru's dood, zoals boze tongen beweren. De ironie wil dat Guru meerdere nummers schreef over matennaaiers.
"I knew this chump see, he tried to play me / He was my right-hand man, but he betrayed me" (Execution of a Chump)
"I'd never thought that you would crab me, undermine me, and backstab me / But I can see clearly now the rain is gone, the pain is gone / But what you did is still wrong / There was a few times I needed your support / But you tried to play me like an indoor sport / Like racketball, tennis, fool, whatever / All I know is that you intended to be clever / But nevertheless cleverness can't impress / 'Cause now you've been exposed like a person undressed" (Take It Personal)


zaterdag 10 april 2010

Dick Dale scheldt de pijn verrot


"Laten we geen tijd verdoen en meteen beginnen", maant Dick Dale (72). "Ik heb het druk. Ik krijg elke dag duizend e-mails van kinderen. Ze vertellen me over hun ziekte en vragen me hoe ik met mijn leven doorga. Ik vertel ze dat ze anderen hun ziekte moeten laten vergeten en aan het lachen moeten maken. Lachen is het beste medicijn. En gezond eten."

De King of the Surf Guitar woont allang niet meer aan de Californische kust, maar in de buurt van Twentynine Palms midden in de Mojave-woestijn. Daar heeft hij zijn eigen luchthaven, Dick Dale Sky Ranch Airport. "Het is hier oorverdovend stil. Het is alsof je in een doodskist ligt. Je hoort het bloed door je aderen stromen. Mijn achtertuin is honderden kilometers diep. Ik kan hier doen wat ik wil. I can rock out in the desert and nobody says anything."

Twee jaar geleden keerde kanker na meer dan veertig jaar terug in Dale’s lichaam. “Ik heb rectale kanker en prostaatkanker”, vertelt hij opvallend laconiek. “Ze hebben de tumor uit mijn endeldarm weggesneden. De operatie zou maar twee uur duren, maar duurde acht uur. De kanker is uitgezaaid naar mijn prostaat. Ik ben zes weken lang bestraald, ik kreeg elke dag een chemokuur.
De bestraling heeft me van binnen helemaal kapot gemaakt. Ik heb constant pijn. Ik kan ‘s nachts niet slapen van de pijn.
Ik moet om de haverklap naar de wc want ze hebben het deel in mijn endeldarm weggesneden dat alles binnenhoudt. Ik heb negen maanden met een zak rondgelopen. Daarna hebben ze me weer dichtgenaaid.

Ik gebruik geen pijnstillers, want dat vermindert de genezing met vijftig procent. Ik heb alle slangetjes uit mijn arm getrokken, in het ziekenhuis verklaarden ze me gek. I rode the train of pain. Maar ik scheld de pijn gewoon uit. Ik zeg: lazer op uit mijn lichaam! Dat zeg ik ook tegen andere kankerpatiënten. En nu heb ik weer een nieuwe titel gekregen: de Cancer Warrior.”

Ook op het podium lijdt Dale pijn. “Soms verlies ik even mijn bewustzijn. Als ik een hoge noot speel op de trompet of zing, ontstaat er kortsluiting in mijn lichaam. Doordat ik aan martial arts doe, sta ik op een bepaalde manier. Ik beheers de mind over matter-techniek, zodat ik mijn lichaam kan uitschakelen.”

Zijn fans geven Dale de energie om door te gaan. “Het mooie van optredens is dat je erna mensen ontmoet. Ze vertellen me over geliefden die ook ziek of overleden zijn. Kinderen van vijf met diabetes die tegen me zeggen dat ze net zo gitaar willen spelen als Dick Dale. Dat is erg bevredigend.
Ik zie mijn fans als mijn familie. Mijn ouders zijn er niet meer, ik heb net een verschrikkelijke scheiding achter de rug, ik heb alleen nog mijn zus en mijn zoon. Ik zeg tegen het publiek: jullie zijn niet alleen mijn familie, jullie zijn ook mijn medicijn. Zij houden me op de been.
De wereld zit vol met vrienden die je nog niet ontmoet hebt. Als ik op tournee ben, is het alsof ik elke dag opnieuw verliefd word.”

Father of Heavy Metal
“Ze zeggen dat Les Paul de elektrische gitaar heeft uitgevonden – wat natuurlijk zo is – but Dick Dale put the electricity in it.

Het pionierswerk van Dick Dale en zijn vriend Leo Fender op het gebied van gitaarversterkers behoeft nauwelijks nog een introductie of uitleg. Dale speelde begin jaren zestig zo ongekend hard dat geen gitaarversterker tegen hem bestand was. Tientallen versterkers blies hij op, tot Fender uiteindelijke de eerste 100 watt-versterker bouwde die Dale’s terreur wel doorstond. Het leverde Dale de eretitel Father of Heavy Metal op.

Dick Dale had zich toen al onsterfelijk gemaakt als grondlegger van het surfgenre, The King of the Surf Guitar, met zijn experimenten met reverberation, wat zijn spel een ‘natte’ sound gaf om het geluid van het surfen na te bootsen.

En nu, in de herfst van zijn leven, denkt Dale samen met zijn zoon Jimmy opnieuw een revolutionaire uitvinding te hebben gedaan. “De Dick Dale Signature Malibu Acoustic en de Jimmy Dale Signature Kingman Acoustic zijn akoestische gitaren die maar drie inches dik zijn in plaats van de gebruikelijke acht, zodat je de hele dag kunt spelen zonder kramp in je rug te krijgen.
Ze zijn helemaal van mahoniehout gemaakt, ook de bovenkant, die normaal altijd een andere houtsoort is. Maar daardoor wordt het geluid ook anders. Ik zei twintig jaar lang tegen Fender dat ze een gitaar van één houtsoort moesten maken, en eindelijk hebben ze naar me geluisterd. Hij ruikt als een meubelstuk als je erop speelt.
Als je een snaar raakt, volgt de noot de moleculen in het hout en het wil een golf, een tsunami worden. Het geluid bouwt zich op en maakt een soort oneindige cirkel van de achterkant langs de zijkant naar de bovenkant naar de achterkant enz. enz. Ik zal het je laten horen (haalt de gitaar en tokkelt een paar riffs). Hoor je dat? Is dat niet prachtig? Wacht maar tot je hem over een versterker hoort, och dat is wonderschoon!”



Sterke verhalen
King of the Surf Guitar. Father of Heavy Metal. Piloot. Martial arts-expert. Boogschutter. Milieuactivist. Leeuwen- en tijgerverzorger. Ruiter. Het leven van de 72-jarige Dick Dale is een bonte verzameling sterke verhalen, die allemaal nog waar zijn ook. En hij vertelt ze graag. Dale hoort zichzelf graag praten. Als hij eenmaal is begonnen verdwijnt de haast en ratelt hij een uur en een kwartier begeesterd door. Geen speld tussen te krijgen.

De jonge en nog onbekende Dale speelde een rolletje als Elvis-imitator in de film Let’s Make Love (1960) met Marilyn Monroe en Yves Montand. “Ik praatte elke dag met haar. Haar man zal wel gedacht hebben dat ik onschuldig was, want hij liet me elke dag bij haar zijn. Ze vertelde me over haar leven. Ze had een moeilijk leven. Ze vertelde over hoe ze was begonnen, over mensen die haar dicteerden wat ze wel en niet mocht doen. Ze had een prachtige ziel. Ze was een uitstekende actrice. Als ze met Yves Montand praatte, wist ik niet of ze de tekst repeteerden of dat ze gewoon een gesprek voerden. Ik heb vier weken met haar doorgebracht, een mooie tijd.”

Dale beweert dat hij eigenhandig een einde maakte aan de hegemonie van de corrupte vakbonden, die muzikanten dwongen lid te worden anders mochten ze niet spelen. “Ik was de eerste die de tegen de vakbond inging. En ik heb gewonnen. In die tijd mochten nachtclubs geen muzikanten inhuren die geen vakbondslid waren. Ze konden de tent sluiten als je je er niet aan hield. De clubs durfden me niet te steunen, ook omdat de maffia de bond bestierde. Dus ik ben in mijn eentje ten strijde getrokken. Mijn advocaat dwong de bond om bij elke nachtclub in Amerika een aankondiging op te hangen dat niet-vakbondsleden met onmiddellijke ingang er mochten spelen. En er stond bij dat ze dat aan Dick Dale te danken hadden.”

En dan is er nog die keer dat Dick Dale bijna een been kwijtraakte. “Ik was aan het stoeien met mijn tijger en ik raakte gewond aan mijn heup. Als ik ging surfen, zoog ik water op via mijn neus, neusholte en in mijn mond. Dat is een Chinese methode die ik had geleerd op mijn martial artstraining. Ik ging het water in met die wond op mijn been. Plotseling kwam er een witte kring omheen, als een soort ringworm. En het vlees begon los te laten. Het werd steeds erger en groter. Ik kon het niet stoppen . De dokter gaf me penicilline en ik mocht het water niet in. Als ik Tahiti, Hawaï of Zuid-Amerika was om te surfen, speelde het weer op. Op een dag stond ik mijn haar te kammen. Ik tilde mijn arm op en ik zag een rode streep naar mijn oksel lopen. Dat was het gif dat in mijn lichaam zat. Ik ging weer naar de dokter en die zei als ik tien uur later was geweest, mijn been geamputeerd had moeten worden. Ze hebben me duizenden eenheden penicilline gegeven.”

Zoals het een rocklegende betaamt, wil Dick Dale in het harnas sterven. “Als ik doodga, zal dat niet in een schommelstoel zijn met een dikke buik. Als ik doodga, zal dat op het podium zijn in een grote explosie van lichaamsdelen. Een journalist schreef: op de manier waarop Dick Dale speelt, neemt hij de helft van het publiek mee. Hahaha!”

Dit artikel verscheen eerder in popmagazine Heaven.

Larry Graham geeft niet om blaren

Larry Graham is er niet, hij zit in Nederland. Kan ik een boodschap aannemen?”, zegt de stem aan de andere kant van de lijn. Wat krijgen we nou, denk ik, we hadden toch een afspraak voor een interview? Er klinkt gegrinnik uit de hoorn. Larry Graham probeerde me bij de neus te nemen en dat is hem gelukt. Ondanks zijn kenmerkende bariton had ik zijn stem niet meteen herkend.
Het is op de kop af veertig jaar geleden dat Larry Graham een basrevolutie in gang zette. Zijn pop and slap-techniek – of thumpin’ and pluckin’ zoals hij het zelf noemt – die hij gebruikte op Thank You (Falettinme Be Mice Elf Agin) van Sly and the Family Stone, werd de blauwdruk voor de funkbas. Grahams uitvinding kreeg navolging van talloze bassisten, van Bootsy Collins en Stanley Clarke tot Mark King en Les Claypool. Dankzij Larry Graham speelt de bas geen rol op de achtergrond meer, maar eist de hoofdrol op.

Zoals het zo vaak gaat met uitvindingen, ontstond het hameren en plukken bij toeval. Van huis uit is Larry Graham helemaal geen bassist, hij is ook bekwaam op de piano, gitaar, drums, klarinet, saxofoon en harmonica.
“Als tiener speelde ik in de band van mijn moeder, zangeres Dell Graham”, vertelt Larry. “Ik speelde de bas op het orgel. Op een dag gingen de baspedalen van het orgel kapot en bleken niet meer te repareren te zijn. Maar zonder de bas had de muziek geen bodem. Dus toen moest ik maar basgitaar gaan spelen. Mijn moeder besloot dat ze geen drummer meer wilde, dus dat hameren en plukken ontstond ter vervanging van de drums; de hamer was de basdrum en het plukken de snare. Ik ben dus eigenlijk per ongeluk bassist geworden.”

Was het een openbaring?
“Nee, het is geboren uit noodzaak. Maar ik ben nooit meer van de bas af gekomen. Vooral natuurlijk toen ik bekend werd om het thumpin’ and pluckin’.”

Als je Larry Graham tekeer ziet gaan op zijn basgitaar, vraag je je af of hij geen last van blaren heeft.
“Natuurlijk, maar dat is juist goed! Een blaar is niet zo erg, die gaat wel weer weg. Je krijgt er eelt van.”



Larry Graham heeft de eer gehad om met twee van de grootste genieën van de popmuziek te mogen spelen: Sly Stone en Prince. Wat heeft hij van hen geleerd?
“Leiderschap. Er is een groot verschil tussen lid zijn van een band en de leider zijn. Sly en Prince waren allebei goede leiders. Tegelijk weet Prince ook op de achtergrond te blijven en iemand anders naar voren te schuiven.
Hun grootste kwaliteit is hun liefde voor muziek en op basis daarvan behandelen ze iedereen in de band. Als de leider te bazig en gemeen is heeft dat zijn weerslag op de muziek. Je kunt iemand doden met gemeen zijn. Het klinkt niet hetzelfde als wanneer je iemand met liefde behandelt.
“Bij Sly and the Family Stone droeg iedereen zijn steentje bij. Sly was weliswaar de schrijver van de muziek, maar hij liet de bandleden ook hun bijdrage leveren. Hij probeerde bijvoorbeeld niet Freddie te vertellen wat hij moest spelen, maar hij liet Freddie in zijn eigen stijl spelen. En niemand speelt als Freddie. Sly presenteerde de song en liet vervolgens de bandleden hun ding doen.”




Door het roemruchte drugsgebruik van Sly Stone viel de Family Stone begin jaren ’70 uiteen. Vooral Sly en Larry Graham raakten gebrouilleerd en de bassist stapte na There’s a Riot Goin’ On (1971) uit de band. Gevraagd naar zijn relatie met Sly houdt Graham zich op de vlakte. Maar zwijgen zegt soms meer dan duizend woorden.
“Mijn relatie met Sly en de band was altijd goed. Dat kon je horen aan de vreugde in de muziek.”

Maar ten tijde van There’s a Riot Goin’ On liep het intern toch niet zo lekker ?
“Wat Sly in zijn privéleven deed is een ander verhaal. Daar was ik niet bij. Het verschil tussen Riot en de eerdere platen was dat we allemaal samen speelden, live in de studio. Op Riot was Sly naar Los Angeles verhuisd en had hij thuis een studio. Sly maakte veel muziek zelf. Ik was daar helemaal niet bij. Ik vloog dan naar Los Angeles om mijn stukken te overdubben. Misschien was Freddie Stone er meer. Maar hij is familie.”

Er was geen animositeit tussen u en Sly?
“O nee. Ik heb altijd een positieve relatie met de band gehad. Het bewijs daarvan is de tour van Graham Central Station met Prince. Toen had ik Rose Stone, Jerry Martini en Cynthia Robinson in de band. Bij sommige optreden speelde zelfs Greg Errico mee.”

Maar Sly was daar dus niet bij.
“Toen was hij nog niet bezig met zijn comeback.”

Er is een verhaal dat Sly u wilde laten vermoorden. Is dat waar?
“Je weet hoe dat gaat met verhalen. Hahaha! Mensen maken er een sensatieverhaal van. Wat betreft die periode in onze levens, ga ik niet in op de negatieve dingen. Ik focus me op het positieve van de muziek. Het enige dat telt is de muziek.”

Wat was dan de reden voor uw vertrek bij Sly and the Family Stone?
“Als je een kind van een familie bent groei je op en ga je het huis uit. Dat heeft geen negatieve reden. Het wordt tijd om verder te gaan. Maar het blijft een familie. En soms kom je nog thuis voor familiebijeenkomsten. Er is nog steeds liefde tussen de ouders en het kind en de broers en zussen. Ze gaan hun eigen levens leiden maar niet omdat ze het huis uit zijn getrapt.”

Maar u ging in 2007 niet mee met Sly’s comebacktournee?
“Nee, ik deed mijn eigen ding.”

Hebt u nog contact met Sly?
“Ik heb hem in de afgelopen jaren gesproken.”

Sly zou aan een comebackalbum werken.
“Dat heb ik vernomen. Ik heb er nog niks van gehoord. Ik hoop het. De man is een genie. Hij heeft een gave die hij met mensen moet delen. Ik hoop dat het een goede plaat wordt.”

Verwacht u dat het net zo goed wordt als zijn oude werk?
“Ik hoop het. Het zal anders worden omdat niet alle oorspronkelijke bandleden meespelen. Maar Riot was ook anders en dat is van de dag nog steeds een relevante plaat. Net zo relevant als onze andere platen als Dance to the Music. Maar anders. De auteur en het genie achter de muziek is nog steeds dezelfde persoon. Dus ja dat wordt geweldig.”

Graham zegt dan wel bij Sly and the Family Stone te zijn opgestapt omdat het tijd was om verder te gaan, de sound van zijn eigen band Graham Central Station lag er dicht tegenaan.
“Natuurlijk. Ik speel wat mijn hart me ingeeft en mijn hart zat ook jarenlang in Sly and the Family Stone. Dus dat komt natuurlijk ook terug in Graham Central Station. Ik heb niet van hart gewisseld.”


Sly and the Family Stone on The Dick Cavett... by eric-hope

Muzikanten en Maffiosi hebben een ding gemeen: ze gaan op latere leeftijd graag in de Heer. In 1975 werd Larry Graham Jehova’s Getuige. Kerken moet doorgaans weinig hebben van verderfelijke rock&roll. Hoe staan de Jehova’s tegenover zo’n flamboyante funkateer als Larry Graham in hun kerk?
“Er zijn inderdaad religies die het verbieden. Jehova’s Getuigen hebben geen verboden die mij in mijn muziek zouden beperken. Maar als ik schuttingtaal zou bezigen of me vulgair zou kleden, is dat niet aanvaardbaar volgens de maatstaven van de Bijbel. Maar verder…”

Maar u komt uit Sly and the Family Stone, een groep waarin veel drugs werden gebruikt. Is dat geen probleem?
“Het zou natuurlijk onaanvaardbaar zijn als ik als Getuige drugs gebruikte. Mensen veranderen. De discipelen van Jezus waren anders voordat Hij met hen praatte. Toen ze Jezus gingen volgen, veranderden ze. Veel Jehova’s Getuigen leefden eerst niet in harmonie met de Bijbel, maar toen ze het leerden, veranderden ze. God staat doe dat we leren en onze levens beteren. Bij Jehova’s Getuigen gaat het erom dat je het probeert. God verwacht niet dat je volmaakt bent, maar dat je het probeert.”

Gaat u ook de deuren langs?
“Jazeker. Misschien klop ik op een dag bij jou aan.”

Dit artikel verscheen eerder in popmagazine Heaven.

vrijdag 19 maart 2010

Naturetone - Nihon


Mijn goede vriend Patric Geissbühler a.k.a. Naturetone uit Bern heeft zijn eerste solo-album uitgebracht sinds Three Tree Posse, de groep die de Zwitserse hiphop pionierde. Als Nipponfiel was het onvermijdelijk dat Japan het thema van Nihon zou worden. Het album staat vol atmosferische instrumentale hiphop die gedetailleerd en gelaagd is opgebouwd en voortdurend evolueert. Naturetone verweeft subtiel en smaakvol traditionele Japanse instrumenten in de mix. Nihon is hier gratis te beluisteren en te downloaden.

woensdag 17 februari 2010

Bill Withers: Een of andere zwarte man met een gitaar


Met dierbare standards als Ain't No Sunshine en Lean On Me heeft Bill Withers een plek in de galerij der groten verworven. Tegenwoordig komt er weinig muziek meer uit hem, maar wel een nieuwe documentaire.

Het is 1970 en de 32-jarige Bill Withers kan wel wat goed nieuws gebruiken. Zijn vriendin heeft de benen genomen. Inbrekers hebben zijn flat leeggehaald. Bij Boeing, waar Bill vliegtuigtoiletten maakt, is een ontslagronde aangekondigd. De eindeloze rondes langs platenmaatschappijen lopen op niets uit. De hoop op een carrière in de muziek, waarvoor Withers na negen jaar afzwaaide bij de marine en naar Los Angeles verhuisde, heeft hij zo goed als opgegeven. Voor de A&R-managers die hem keer op keer afwezen, heeft hij een cynische bijnaam bedacht: Antagonistic & Redundant.

Op een goede dag krijgt Withers een telefoontje van Ray Jackson van de Watts 103rd Street Rhythm Band (bekend van het hitje Express Yourself met Charles Wright). Jackson helpt Withers met het opnemen en shoppen van zijn demo's . Hij heeft beet bij het kleine labeltje Sussex. Eigenaar Clarence Avant is lyrisch over Withers' songs.

Voor hij het goed en wel beseft zit Withers in zijn huiskamer Ain't No Sunshine te spelen voor Booker T. Jones (Booker T. & The MG's), die zijn debuutalbum gaat produceren. "Ik verontschuldigde me dat ik nog geen tekst voor de brug had geschreven, dus ik herhaalde steeds I Know. Maar Booker zei: laat het zo."



Just As I Am
In juli 1971 duikt Bill Withers de studio in om zijn debuutalbum op te nemen met Booker T. & The MG's. Minus gitarist Steve Cropper dan, in zijn plaats is Stephen Stills.

Bill is bloednerveus. Hij schreef zijn nummers op het ritme van fabrieksmachines en met een akoestische gitaar in de huiskamer, met de bedoeling dat niet hij, maar anderen die zouden opnemen. En nu staat hij in een professionele opnamestudio met de beste muzikanten die je kunt krijgen.

Om Withers een vertrouwd gevoel te geven heeft Booker een krat neergezet, waarop Bill met zijn linkervoet het ritme stampt. Net als thuis. "Toch was ik zenuwachtig, tot Graham Nash, ja die Graham Nash, recht voor me ging zitten en met dat prachtige Engelse accent zei: je hebt geen idee hoe goed je bent. Wees gewoon jezelf en zing." En zie daar de titel van het album: Just As I Am.

Een even simpele als treffende titel. Just As I Am is een klein wonder van puurheid. Typisch een schepping die in de eenzaamheid van een zolderkamer tot stand is gekomen, zonder storende invloeden van buitenaf. In een tijd dat soul steeds meer sophisticated, psychedelisch en funky werd, klinkt Just As I Am een beetje ouderwets. Niet in de zin dat de muziek gedateerd is - daarvoor zijn de songs te urgent - maar in de zin van tijdloosheid. Just As I Am bevindt zich in zijn eigen tijdscapsule. Withers' komaf, hij groeide op in een afgelegen mijnwerkersdorp in West Virginia, is een belangrijke factor in het rootsy geluid.

Just As I Am is onmogelijk te categoriseren: is het soulfulle singer-songwriter, of singer-songwritersoul? "Ik was een of andere zwarte man op een stoel met een akoestische gitaar", omschrijft Withers achteraf de verwarring. Just As I Am is simpelweg een genre op zichzelf.

Bijna veertig jaar later heeft Just As I Am nog niets aan urgentie en schoonheid verloren. Het album is een krachtig staaltje rauwe emotie, intiem alsof Bill Withers je in zijn dagboek laat lezen. De teksten zijn doorleefd.

Grandma's Hands is een gevoelig, bluesy en ingetogen eerbetoon aan zijn oma die hem opvoedde (Withers' vader stierf toen hij twaalf was). Ain't No Sunshine en Hope She'll Be Happier zijn vermoedelijk autobiografisch (Withers’ vriendin had hem net verlaten). Zelfs de meest koele kikker zal niet ongevoelig zijn voor de pijn en eenzaamheid die Withers voelbaar maakt op Hope She'll Be Happier, over een man die 's avonds laat treurt om zijn vriendin die er met een ander vandoor is. Dat geldt ook voor I'm Her Daddy, over een man die na jaren tot zijn ontsteltenis en verdriet erachter komt dat hij een dochter heeft.

Het compacte album - slechts 35 minuten - heeft geen enkel zwak of loos moment en laat de luisteraar na afloop snakken naar meer.

Dat ondanks de verontrustende en ijzingwekkende slotakte Better Off Dead, vertelt door de ogen van een chronische en onverbeterlijke alcoholist die zelfmoord pleegt nadat zijn vrouw bij hem wegloopt. Het album eindigt met een pistoolschot. De luisteraar blijft muisstil achter.



Just As I Am wordt een groot succes. Ain't No Sunshine wordt een top-10 hit en levert Withers een Grammy op.

Still Bill
Hoe maak je een waardig vervolg op zo'n verbluffend debuut? Het kostte Bill Withers schijnbaar geen enkele moeite met Still Bill (1972). Tussen het toeren door neemt hij het album op met leden van The Watts 103rd Street Rhythm Band, die zijn tourband vormen. De muziek is rijker georkestreerd en meer sophisticated dan Just As I Am, maar heeft niets aan zijn earthiness verloren. Opvallend is hoe de muziek retefunky is en toch ingetogen en gecontroleerd. Dat is grotendeels toe te schrijven aan het ontspannen en onderkoelde spel van drummer James Gadson.

Still Bill is niet zo emotioneel intens als zijn voorganger. Daar staat tegenover dat de teksten op een nog hoger literair niveau staan. Withers vertelt meer schetsmatig en bedekt (en dus meer aan de verbeelding overlatend) over situaties en personages, opnieuw verhalend over zieke relaties, zoals een man die zijn vrouw van vreemdgaan verdenkt (Who Is He (And What Is He To You)?), een man die in weerwil van de adviezen van familie en vrienden in verwikkeld is in een strikt op lust gebaseerde relatie (Use Me). Withers brengt ook een ode aan de solidariteit in het kleine mijnwerkersstadje waarin hij opgroeide (Slab Fork, West Virginia) met Lean On Me.

Elk nummer op Still Bill is een klassieker: Who is He (And What is He to You?), Use Me, Kissing My Love, en natuurlijk het veel gecoverde Lean On Me. Still Bill is een broeierige, gelaagde plaat die steeds meer prijsgeeft. Still Bill is een afspiegeling van de plotselinge wending die Withers leven in korte tijd had genomen: van een ploeterende fabrieksarbeider naar een ster, van een eenvoudige plattelandsjongen die verzeild is geraakt in de grote stad tussen grotestadsmensen, maar in zijn hart nog de mijnwerkerszoon is.



Ook Still Bill wordt een hit. Lean On Me en Use Me en het album zelf gaan goud en staan wekenlang op 1. Lean On Me groeit uit tot een standard, dankzij covers door Mud en Club Nouveau. Creative Source scoort in 1974 een hit met Who Is He (And What Is He To You?).

Live at Carnegie Hall
Live at Carnegie Hall is de documentatie van een glorieuze avond in oktober 1972. Dat is al direct duidelijk bij het openingsnummer Use Me, waarbij het dak van de prestigieuze concertzaal er al af gaat. De intimiteit en interactie met het publiek is verbluffend, zie in zo’n grote zaal maar eens een huiskamersfeer te creëren. Het concert heeft de magische sfeer van zo'n avond waarop alles klopt.

Bill Withers wordt opnieuw begeleid door de Watts 103rd Street Rhythm Band en sluit muzikaal daarom naadloos aan op Still Bill, dat enkele maanden eerder werd uitgebracht. Hoogtepunten zijn Use Me - smaakvol aangevuld met bluesy gitaaraccenten van Benorce Blackmon, een opgefunkte versie van Better Off Dead - wat een sublieme opbouw!, het machinaal en toch akoestisch klinkende Lonely Town, Lonely Street en het bloedstollende anti-oorlogspamflet I Can't Write Lefthanded, verteld door de ogen van een verminkte veteraan.



Het makken van liveplaten is vaak dat in de energie van het livemoment de details van de oorspronkelijke versies verloren gaan. Maar dat geldt niet voor Live at Carnegie Hall. De muziek is even strak en zorgvuldig gespeeld als in de studio, nergens gehaast. De opwinding van de avond komt onverminderd de huiskamer binnen. Het is daarom een van de beste liveplaten ooit gemaakt.

Live at Carnegie Hall markeert het einde van Withers' prime. Niet dat het hierna bergafwaarts ging, er valt nog veel moois te beleven. Maar Withers' latere albums missen de eigenzinnigheid, spontaniteit en de magie van zijn eerste drie platen. Daarom behandel ik die selectief en beknopter.

+'Justments
+'Justments (1974) is een lastige plaat. Door de donkere, gedesillusioneerde toon (wellicht omdat zijn kortstondige huwelijk met actrice Denise Nichols dat jaar op de klippen was gelopen?) lijkt de muziek taai. Het geluid van +'Justments borduurt voort op het groovy Still Bill, maar is hermetischer gearrangeerd. Hoogtepunten zijn You, The Same Love That Made Me Love, Can We Pretend (met Jose Feliciano), het mooie Make a Smile For Me en het spannend funky Railroad Man.



+'Justments was Withers’ laatste plaat voor Sussex (het label ging korte tijd later failliet), eigenlijk de laatste echte Bill Withers plaat waar hij volledig zijn eigen geluid heeft. Wel begint de formule slijtageplekken te vertonen en dat besefte Withers zelf ook: direct na de voltooiing verbrak hij de samenwerking met de 103rd Street Watts Band. +'Justments is niet zo'n memorabel album als zijn voorgangers en bevat geen Bill Withers-klassiekers als Grandma's Hands. Het is daarom een van zijn meest ondergewaardeerde platen. Het duurt lang voordat +'Justments zich in je hart en hoofd nestelt, maar het is de investering zonder meer waard.

Making Music
Na een juridische strijd met het failliete Sussex over rechten, tekent Bill Withers bij de major Columbia, in de hoop van de problemen van een klein label af te zijn. Zijn eerste release voor zijn nieuwe werkgever is Making Music (1975). De sfeer is luchtig, al zijn de arrangementen overdadiger. Make Love To Your Mind, Sometimes a Song en Don't You Want to Stay? zijn stand-outs, maar verder boet het album aan kracht in door kitscherige strijkers en minder geïnspireerde composities.



Naked & Warm
Liefhebbers van de funky Bill Withers komen volledig aan hun trekken met Naked & Warm (1976). Withers heeft peper in zijn reet op puntige tracks als de single Close to Me, Naked & Warm, Where Are You en Dreams. Withers unieke eigen geluid is nu voorgoed overboord gezet en wellicht daarom wordt Naked & Warm vaak over het hoofd gezien, maar het is beslist een van Withers’ betere platen uit zijn latere periode. Hoog tijd voor een reissue.



Menagerie
Menagerie (1977) is typisch een plaat van zijn tijd: slicke softfunk die licht naar disco neigt. Waar Withers eerst juist een observator was van het leven, is escapisme nu het credo. Liefhebbers van het organische geluid van het vroege Withers-werk zullen moeite hebben met het gladde, overgeproduceerde geluid. Met sterke nummers als de hit Lovely Day, Lovely Night for Dancing en Wintertime is Menagerie een prima, hoewel een onevenwichtig album waarop het eigen geluid van Withers ver te zoeken is.



'Bout Love / Watch You Watching Me
Withers’ laatste twee albums 'Bout Love (1979) en Watch You Watching Me (1985) mag je overslaan. Het is respectievelijk futloze, inwisselbare Quiet Storm en steriele jaren tachtig pop.

Just the Two of Us
Gefrustreerd over de muziekindustrie stopt Withers midden jaren tachtig met platen maken. Toch weet hij juist in deze tijd een blijvende plek te branden op het netvlies van het grote publiek, in Nederland althans. Met saxofonist Grover Washington, Jr. scoort hij in 1980 een grote hit met Just the Two of Us (1980), wat hem tevens zijn tweede Grammy oplevert. In 1987 wordt Withers genomineerd voor een Grammy dankzij de cover van Lean On Me door Club Nouveau. En dan is er nog de remix van Lovely Day door onze eigen mixmeester Ben Liebrand, die nummer 4 haalt in de Nederlandse Top 40 in oktober 1988.



Sporadisch duikt Withers nog eens op, zoals op Jimmy Buffetts album License to Chill (2004). In 2005 wordt hij opgenomen in de Songwriters Hall of Fame. Vorig jaar verscheen Soul Power, de integrale registratie van het concert rond de legendarische bokswedstrijd tussen Muhammad Ali en George Foreman in Zaïre in 1974, waar Bill Withers optrad naast James Brown, Etta James en B.B. King. Interviews geeft Withers zelden, maar hij werkte wel mee aan een documentaire over zijn leven en loopbaan, met de geruststellende titel Still Bill.



Na vier decennia is Bill Withers uitgegroeid tot een original wiens werk door velen is gecoverd. Ain’t No Sunshine, Lean On Me en Grandma's Hands zijn standards geworden. Ook nieuwe generaties blijven Bill Withers ontdekken. Zijn muziek is een dankbare bron van samples voor rappers, waarvan de hit No Diggety van Blackstreet (1996) het succesvolste voorbeeld is.

Bill de klusjesman
Muziek is tegenwoordig bijzaak voor Bill Withers. Alhoewel hij in zijn home studio in Beverly Hills nog wel wat aanklooit, neemt hij liever een hamer en een zaag ter hand. "Ik leef voor Home Depot (de Amerikaanse Gamma). Ik rijd liever rond in een oude pick-up truck met 'Bill de klusjesman’ op de zijkant om lekkende toiletpotten te repareren, dan te werken in de muziekindustrie. Gelukkig kan ik dankzij muziek het leven van een timmerman op stand leiden. Ik ben gek op hout, hamers, spijkers, bouten en moeren."



Dit artikel verscheen eerder in popmagazine Heaven.