Terwijl de Brazilianen zich in de jaren ’60 verzetten tegen de militaire dictatuur, leidt Gilberto Gil zijn eigen revolutie: Tropicália, de geboorte van de Braziliaanse popmuziek. Een gevaarlijke tijd. “Ik was bang geëlimineerd te worden.”
Lees ook:
- Interview: Caetano Veloso is nog niet tevreden
- Bekijk: Os Mutantes live in Amsterdam
- Bossa nova: puur natuur
- Interview: Marcos Valle, bossa nova avonturier
1968 is wereldwijd een roerig jaar. In Amerika wordt de droom van de zwarte emancipatiebeweging in duigen gegooid met de moorden op Martin Luther King en Bobby Kennedy. De omstreden Vietnamoorlog bereikt zijn hoogtepunt met het Tet-offensief. In Parijs lopen studentenprotesten uit de hand.
De gebeurtenissen gaan ook niet voorbij aan Brazilië. Daar draait het militaire regime de duimschroeven steeds meer aan. In december 1968 breken er grootschalige studentenprotesten uit, die hard worden neergeslagen. De oppositie pakt de wapens op en begint een stadsguerrilla.
Vaart der volkeren
Tegen deze achtergrond ontstaat de Tropicália-beweging, een groep kunstenaars, film- en theatermakers, dichters, schrijvers en – meest bekend – muzikanten, die de Braziliaanse cultuur willen moderniseren. De muzikale voorhoede wordt gevormd door Gilberto Gil en Caetano Veloso (de ‘partijideologen’), Os Mutantes, Gal Costa en Tom Zé. Tropicália beschouwt zichzelf als een triomf op het juk van armoede en de – door Amerika gesteunde – rechtse militaire dictatuur die dit in stand wilde houden. De Tropicalistas zoeken aansluiting bij de internationale counterculture. Want wil het perifere ontwikkelingsland meekomen in de vaart der volkeren, dan moet het cultuurgoed ontdaan worden van provincialisme en nationalisme en kosmopolitisch worden. Tropicália was een onwaarschijnlijk maar gelukkig huwelijk van de opzwepende ritmes van de samba, de subtiliteit en elegantie van de bossa nova, de schoonheid van klassiek, het experiment van de avant-garde en de power van rock.