Een film over drie gitaargoden die over hun instrument praten. Dat klinkt als dodelijk saaie gitaristenporno. Maar schijn bedriegt in It Might Get Loud.
An Inconvenient Truth-regisseur Davis Guggenheim zette Jimmy Page (Led Zeppelin), The Edge (U2) en Jack White (The White Stripes) samen. Dat zijn zo’n beetje de beste gitaristen die ooit op deze aardkloot hebben geloeid. Toch is de documentaire vrij van snarenfietserij, technische verhandelingen of egotrips. It Might Get Loud biedt portretten van drie meestergitaristen aan de hand van heel veel fantastische muziek en mooie scènes.
Het contrast tussen enerzijds Page en White en anderzijds The Edge is gigantisch: de eerste twee hebben hun wortels in de blues en spelen rijke, smerige riffs. The Edge speelt een minimalistische, cleane slaggitaar. In de openingsscène knutselt Jack White van een stuk brandhout en een colaflesje een gitaar in elkaar, terwijl The Edge binnenkomt met een kamergrote effectenkast en een engineer.
White geniet van de rauwe intensiteit van blueslegende Son House, terwijl The Edge zich verliest in technologisch gepiel. Je vraagt je af wie het meeste plezier heeft; The Edge komt over als een doorgeslagen perfectionist. Het lijkt soms alsof hij zich een beetje geneert. Om hem in zijn eentje tegenover twee bluesrock-krachtpatsers te zetten is eigenlijk ook wel oneerlijk.
It Might Get Loud barst van de mooie momenten. White is onder de indruk dat hij zijn muzikale held Page ontmoet. Gedrieën spelen ze The Weight, tot The Edge erachter komt dat ze in de verkeerde toonsoort spelen. Hilarisch is het decente optreden van The White Stripes in een tehuis voor gepensioneerde veteranen. Page keert terug naar het landhuis Headley Grange waar Led Zeppelin Stairway to Heaven schreef. The Edge neemt de kijker mee naar het aftandse klaslokaaltje waar U2 voor het eerst repeteerde.
Het zijn veel indrukken om te verwerken, en al duurt de film maar anderhalf uur, het is een lange zit. Maar van de muziek krijg je geen genoeg. Zet het volume dus op 11.
Dit artikel verscheen eerder in Dagblad De Pers.