maandag 25 april 2005

De macht van Beatrix

“De koningin is niet iemand om tegen te spreken”, sprak oud-minister Luns ooit. En dus kan de koningin wel degelijk invloed hebben op het regeringsbeleid. Al weet niemand hoe ver die macht reikt. In deel 1 van de XL-special over 25 jaar koningin Beatrix: het Geheim van Noordeinde.

De koningin is lid van de regering, maar het zijn de ministers die verantwoording afleggen aan het parlement. Wel benoemt de koningin de bewindslieden. Verder houdt de vorstin goed bij wat er in het kabinet speelt. Maar hoe groot haar invloed is op het beleid, is giswerk en verdeelt deskundigen.

Jan Willem Brouwer, historicus parlementaire geschiedenis van de Radboud Universiteit Nijmegen, stelt dat de invloed van koningin Beatrix op het regeringsbeleid klein is.

Invloed hangt af van premier
“Sinds de grondwetswijziging van 1983 is ze wel lid van de regering, maar ze heeft geen echte macht”, zegt Brouwer. “Premier Kok citeerde in 2000 Walter Bagehot [Britse econoom en journalist uit de 19e eeuw en schrijver van The English Constitution (1867) over de rol van de koning en het parlement – red.]: de koningin heeft het recht om geraadpleegd te worden, het recht aan te moedigen en het recht te waarschuwen. Ik denk dat er in regering wel veel naar haar geluisterd wordt, als onafhankelijk persoon en gezien haar positie. Maar dat is ook afhankelijk van haar verstandhouding met de premier en ministers.”

Zo had Dries van Agt (minister-president van 1977 tot 1982) een moeizame relatie met koningin Beatrix. Zijn partijgenoot Ruud Lubbers (premier van 1982 tot 1994) had echter een zeer nauwe band met de koningin. Ook PvdA-premier Wim Kok (1994-2002) had een goede verstandhouding met Beatrix. De relatie tussen de vorstin en de huidige premier Jan Peter Balkenende is daarentegen ‘niet optimaal’, zegt Fred J. Lammers, koningshuisdeskundige en auteur van ruim zeventig boeken over de Oranjes.

“Balkenende heeft diep respect voor Beatrix en zal wel toegeven aan haar gezag”, schat Lammers in. “Beatrix vindt Balkenende niet zo flink, ze heeft weinig respect voor hem.” De koningin viel de premier bijvoorbeeld publiekelijk af over de Oranjesatires.

Vaste prik is het bezoek dat de minister-president elke maandagmiddag aan de vorstin brengt om de resultaten van de laatste ministerraad te bespreken. Die bezoeken zijn volgens Lammers ‘zeker geen formaliteit’. Maar volgens Brouwer is de mening van de koningin niet doorslaggevend in de besluitvorming van het kabinet. Peter Rehwinkel, oud-PvdA-Kamerlid (portefeuille koningshuis), burgemeester van Naarden en van huis uit staatsrechtgeleerde, stelt dat de koningin van het kabinet ‘zeker wel eens nul op het rekest’ krijgt.

Inderdaad, de Volkskrant berichtte zaterdag dat premier Kok in 1995 tegenhield dat koningin Beatrix haar excuses aanbood aan Indonesië voor de mensenrechtenschendingen door Nederlandse militairen tijdens de politionele acties in 1949 en 1950 (Kok ontkende het bericht overigens). Ook D66-leider Jan Terlouw, die vice-premier was in het tweede kabinet-Van Agt (1981-1982), beaamt dat de vorstin geen vrij spel heeft. “Ze heeft geen invloed. Ze is wel geïnteresseerd. De koningin heeft weinig macht, dat wordt vaak overdreven.”

Krachtig persoon
Maar Terlouw erkent dat Beatrix een ‘krachtig persoon’ is. Diezelfde woorden gebruikt Lammers ook. Hij wijst op de gedegen voorbereiding, deskundigheid en ervaring van de vorstin, die haar gezag en daarmee invloed verschaffen (volgens kenners wekt Beatrix’ intellect ook in het buitenland ontzag). Het kabinet zal zeker naar de koningin luisteren, maar kunnen van haar wensen afwijken. Liesbeth Spies, Tweede Kamerlid voor het CDA, wijst erop dat ministers luisteren naar iedereen die hen van advies kan dienen en ‘daarin speelt de koningin wellicht ook een rol’. Maar ze heeft geen indicaties dat ‘besluiten door de koningin onmogelijk zijn gemaakt’.

Historicus en koningshuisdeskundige Jan Kikkert is een andere mening toegedaan. Hij refereert aan een anekdote die Lubbers ooit vertelde over het vaste maandagmiddagbezoek aan de koningin. “De koningin zei dan: ‘dit kan niet’. De vrijdag erop zei Lubbers in de ministerraad: ‘ik heb er nog eens over nagedacht, maar ik heb het besluit gewijzigd’. En wel naar het inzicht van de koningin.” Kikkert citeert bovendien oud-minister Joseph Luns: “De koningin is niet iemand om tegen te spreken.”

Grenzen grondwet verkennen
Kikkert stelt dat de invloed van koningin Beatrix in het kabinet ‘groter is dan wordt aangenomen’. “Toen Hare Majesteit haar eredoctoraat ontving, zei ze in haar toespraak dat haar eerste ministers haar meer vrijheid hadden gegeven dan gebruikelijk is volgens de regels van de grondwet.” Kikkert geeft toe dat de grondwet geen harde grens trekt, ‘maar ze is die grenzen wel voortdurend aan het verkennen’.

Kikkert spreekt van ‘Beatrixisme’; de koningin en de premier regeren samen. Daarbij krijgt de koningin haar kennis van haar adviseurs en de premier van zijn ministers en topambtenaren. “Maar de adviseurs van de Majesteit worden door niemand gecontroleerd.”

Volgens Paul Cliteur, rechtsgeleerde van de Universiteit Leiden en lid van het Republikeins Genootschap dat de monarchie wil afschaffen, is de politieke invloed van het koningshuis groot. Hij wijst bijvoorbeeld op het lidmaatschap van prinses Máxima van de Commissie Participatie van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroep (PaVEM). “Ze zit daar niet alleen voor de show.”

Kikkert stelt dat de koningin zeker invloed uitoefent via diverse commissies en ook benoemingen van burgemeesters, of liever gezegd het uitsluiten van personen ‘die ze niet kan pruimen’. Een bekend voorbeeld is dat koningin Beatrix in 1996 naar verluidt zich persoonlijk heeft bemoeid met de overplaatsing van de Nederlandse ambassadeur Röell in Zuid-Afrika, omdat hij een buitenechtelijke relatie had.

Formatie
De koningin oefent sowieso invloed uit op kabinetsformaties. Ze mag informateurs en formateurs benoemen, maar ze moet daarbij wel rekening houden met de verkiezingsuitslag en haar adviseurs.

Volgens Terlouw speelt koningin Beatrix een actieve rol bij formaties en heeft ze daarbij een eigen mening. Ze koos in 1981 De Gaay Fortman als informateur terwijl de partijen andere kandidaten naar voren hadden geschoven. De koningin zal naar eigen inzicht personen afwijzen, maar geen partijen, aldus Terlouw. Inderdaad, in 1994 koos koningin Beatrix de PvdA’er Kok als formateur, terwijl informateur Herman Tjeenk Willink iemand uit VVD-kring aanraadde. De liberalen boekten tenslotte een winst van acht zetels en de PvdA verloor twaalf zetels.

Beperkte ruimte
Aan de bevoegdheid van de koningin om (in)formateurs aan te wijzen is in het verleden gemorreld. In 1971 dienden de Tweede Kamerleden Van Tijn (PvdA), Goudsmit (D66) en Aarden (PPR) een motie in die de aanwijzing van de formateur aan de Tweede Kamer wilde overlaten. Het CDA en de VVD stemden het voorstel weg en de bevoegdheid bleef bij de vorstin.

De koningin kan dus invloed uitoefenen, toch is haar beweegruimte beperkt. “Beatrix wil geen heibel rondom de troon, omdat dit haar positie nog verder kan uithollen”, zegt Brouwer.

Als voorbeeld voor de beperkte beweegruimte van het staatshoofd wijst Brouwer op de controverse rondom de 5 mei-toespraak van Beatrix uit 1995. “Dat was een multiculti-toespraak over tolerantie. De VVD zag dat als een belediging voor zijn leider Bolkestein, die bezig was integratie op de agenda te zetten. “De VVD stuurde bij partijbijeenkomsten traditioneel een felicitatietelegram naar de koningin. Ze hebben toen overwogen om als straf dat telegram niet te versturen.”

In de jaren ’90 en rond de millenniumwisseling leefde de discussie over de macht van de koningin met regelmaat op. In 1996 werd het Republikeins Genootschap opgericht. In 2000 stelde D66-leider Thom de Graaf voor om de rol van het staatshoofd fors te reduceren volgens het Zweedse model; daarin is de koningin geen lid van de regering en heeft louter een ceremoniële taak. Toenmalig premier Kok onderzocht het voorstel maar uiteindelijk bleef alles bij het oude. CDA-Kamerlid Spies vindt de huidige situatie prima geregeld; als er iets mis gaat met de monarchie, kan de minister-president ter verantwoording geroepen worden.

De discussie over de monarchie is de laatste jaren op de achtergrond geraakt. Actief republicanisme geniet weinig aanhang. Het koningshuis lijkt zelfs steeds populairder te worden, signaleert Brouwer. Hij wijst op het huwelijk van kroonprins Willem-Alexander en prinses Máxima in 2002.

Terlouw wijst erop dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking nog altijd voorstander van het koningshuis is. Inderdaad, uit een enquête dat Interview NSS in opdracht van de Telegraaf uitvoerde, bleek zaterdag nog dat bijna zestig procent van de ondervraagden voorstander van de monarchie was. Slechts een kwart was republikein.

Maar de politieke rol van de vorst(in) zal in de toekomst wel afnemen om vervangen te worden door een ceremoniële functie, voorziet Terlouw. Volgens Spies is dat ook afhankelijk van de manier waarop kroonprins Willem-Alexander zijn functie gaat invullen. Lammers wijst daarnaast op ontwikkelingen binnen de Europese Unie, waar koningshuizen verder gemarginaliseerd zullen worden. Hij gaat zelfs een stapje verder; Lammers betwijfelt of prinses Amalia nog koningin zal worden.

Dit artikel verscheen eerder op Planet.nl.

vrijdag 8 april 2005

Rampenbestrijding raakt uit de mode

In New York gebeurde het, in Madrid gebeurde het: een terreuraanslag. In een vijfdelige serie verplaatst Planet.nl dit rampscenario naar Nederland. Plaats van verhandeling: Utrecht Centraal. In deel 5 van deze special: terwijl de overheid aan de weg timmert met terreurbestrijding, dreigt rampenbeheersing een ondergeschoven kindje te worden, waarschuwen deskundigen.

De terreurwetgeving is in Nederland flink aangescherpt. Zo zijn onder meer de bevoegdheden opsporingsinstanties uitgebreid. Edwin Bakker, terrorismedeskundige van het instituut Clingendael, is tevreden over de maatregelen die de regering heeft genomen. Die zijn volgens Bakker toereikend, soms zelfs ‘overdone’, zoals de meldingsplicht voor terreurverdachten en het strafbaar stellen van het verheerlijken van de Jihad. Uiteindelijk hindert dat juist de terreurbestrijding, vreest Bakker. “Dat leidt tot situaties waarin veiligheidsdiensten er weer een taak bij krijgen waarvoor ze heel veel capaciteit kwijt zijn.” Uiteindelijk hindert dat juist weer de terreurbestrijding, waarschuwt Bakker.

De opsporingsdiensten hebben voldoende bevoegdheden en budget, aldus Bakker. Ook de capaciteit wordt verbeterd. Wel constateert Bakker dat er wrijvingen zijn tussen de AIVD en de politie. “Er moet echt wat gedaan worden aan de stereotypen die men van elkaar heeft. De AIVD moet niet alleen maar een ‘stofzuiger’ zijn die heel veel informatie bij de politie weghaalt en er niets voor teruggeeft. Bij de politie ontstaat dan op een gegeven moment de woede dat ze niet op de hoogte zijn gebracht. Bij de AIVD bestaat het beeld dat de politie niet altijd even zorgvuldig omgaat met informatie, en dat men elkaar in de weg loopt bij allerlei operaties.”

De situatie verbetert wel. “Er is in het afgelopen jaar heel veel verbetering aangebracht door allerlei structuren. Men is elkaar veel meer gaan opzoeken door gebeurtenissen als Madrid en de Hofstadgroep. Ik ben wel positief over de ontwikkelingen maar dat kan nog een stuk beter.”

Grote aanslagen
Ondanks de nieuwe terreurmaatregelen wist de AIVD de moord op Theo van Gogh niet te voorkomen. Een grote aanslag heeft nog niet plaatsgevonden. Dat roept de vraag op of de overheid niet te veel inzet op terrorisme van Madrid-formaat en te weinig op kleinschalige acties als de moord op Van Gogh. Bakker vindt van niet.

“Het zijn toch de grote aanslagen die we in eerste instantie willen voorkomen. Dat vind ik nog steeds belangrijk beleid. We moeten oppassen dat we terrorisme niet gaan zien als Mohammed B.-achtige acties. Dat moet je wel in de gaten houden en alles aan doen, maar je moet ook de professionele grotere netwerken in de gaten houden. Maar dan kan het gebeuren dat je opeens dit krijgt, dat er opeens zo’n iemand tussendoor fietst.”

Aandacht rampenbestrijding verslapt
De vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam schudden Nederland wakker. De rampenbestrijding bleek vaak slecht te zijn en moest ingrijpend hervormd en verbeterd worden. Een paar jaar en enkele terroristische aanslagen later is de aandacht voor crisisbestrijding alweer verslapt, klagen deskundigen.

“Je hebt last van terreur”, klaagt Raymond van Mourik, secretaris van de Raad van RGF’en (Regionaal Geneeskundige Functionarissen). “ We vestigen er vol aandacht op, dat gaat ten koste van de brede rampenbestrijding. Wij proberen met de politie mee te liften. Maar bij de AIVD komen er 120 man bij en die krijgen wij dus niet.”

De politiek kijkt niet verder ‘dan de eigen dagelijkse praktijk’, constateert Ben Ale, hoogleraar rampenbestrijding aan de TU Delft en onderzoeker van het kennis- en opleidingsinstituut voor rampenbestrijding NIBRA. “Rampen zijn er niet zo veel, gelukkig. Iedereen verzeilt vrij gemakkelijk in zijn dagelijkse besognes. De aandacht voor rampenbestrijding vasthouden is moeilijk omdat er niet zo veel rampen zijn. In dat opzicht is het bijna contraproductief; hoe beter we zijn in het voorkomen van rampen, hoe minder mensen denken dat het ergens goed voor is. ‘Er gebeurt toch niks, dus waarom doe je al die moeite?’”

Budget ontoereikend
Het gevolg is dat het budget voor rampenbestrijding ontoereikend is. “Er is erg weinig geld voor onderzoek, opleidingen. Het heeft de grootst mogelijke moeite gekost om een klein budget te regelen voor het NIBRA en de TU Delft. En dan praat je nog over verwaarloosbare bedragen in vergelijking met wat een ramp kost. Als per jaar één miljoen aan onderzoek wordt uitgegeven, en één ramp kost vijfhonderd miljoen of een miljard, dan denk je: ‘ach, het is toch allemaal weinig’.” De gemeenten denken nog minstens tweehonderd miljoen euro van het Rijk nodig te hebben om de veiligheidsregio’s op poten te zetten.

Een ander punt van Ales kritiek is dat de regering geen eenduidig beleid uitstraalt. “Aan de ene kant willen ze het ministerie van Veiligheid als een soort centraal ding. Aan de andere kant wordt de rampenbestrijding en allerlei andere diensten zo veel mogelijk aan de gemeenten overgelaten. Dan maak je een spagaat en het is niet duidelijk wat je eigenlijk wil.”

Rampenbestrijding kan goed overgelaten worden aan gemeenten, omdat zij de lokale situatie beter kennen dan de landelijke overheid, stelt Ale. Hij oppert wel om de structuur van de rampenbestrijding – met name de gefragmenteerde medische hulpverlening – centraal te regelen. Maar ook dat zou lokaal geregeld kunt worden, aldus Ale. Inmiddels is de vorming van 25 veiligheidsregio’s, die de samenwerking van besturen en hulpverleningsdiensten moet verbeteren, in gang.

Ministerie van Veiligheid
Evenals Ale voelt bestuurskundige Gerard van Staalduinen weinig voor een ministerie van Bestuur en Veiligheid, zoals onlangs door vijf burgemeesters werd voorgesteld naar analogie van het Amerikaanse Department of Homeland Security. Die gaat dan over zowel terrorisme- als rampenbestrijding, maar ook voedselkwaliteit.

“Wat moet een ministerie van Veiligheid dan gaan regelen? Waar hebben we het dan over? Als je veiligheid uit elkaar gaat rafelen, is het heel complex. Brandveiligheid, veiligheid dijken, verkeersveiligheid, consumentenveiligheid”, zegt Van Staalduinen. “Hoe gaat het ministerie van Veiligheid dat doen? Alles op één hoop gooien?”

Investeren in controle
Van Staalduinen vindt investeren in rampenbestrijding alleen niet genoeg. “Je moet ook investeren in zaken als controlehandhaving, betere vergunningen. Al die professoren die van te voren kunnen vertellen hoe het allemaal bedacht is, dat is natuurlijk een grote valkuil. Men moet ook nog even voor zorgen dat het ook gedaan wordt.”

De boodschap is helder: rampenbestrijding vereist permanente zorg. Het is verleidelijk om de aandacht te laten verslappen als er niets gebeurt. Maar dat krijgen de politiek overheden dubbel op hun brood als er straks wel een ramp plaatsvindt. Het is tragisch als vele doden ons wakker moeten schudden.


Dit artikel verscheen eerder op Planet.nl.

maandag 4 april 2005

Nederland bestrijdt terreuraanval op papier

In New York gebeurde het, in Madrid gebeurde het: een terreuraanslag. In een vijfdelige serie verplaatst Planet.nl dit rampscenario naar Nederland. Plaats van verhandeling: Utrecht Centraal. In deel 1 van deze special een (gewetens)vraag: hoe goed zijn we voorbereid?

Het Centraal Station van Utrecht zou een ideaal doelwit voor terroristen zijn; grote slachtofferaantallen en een totale ontwrichting van het openbaar vervoer. Als knooppunt van spoorwegen kan een verstoring van het treinverkeer niet alleen voor Utrecht, maar voor het hele land, enorme gevolgen hebben. Duizenden mensen reizen immers dagelijks met de trein.

Bovendien is de beveiliging niet optimaal, want hoe moeilijk is het om een tasje met springstof mee in de trein te nemen?

Rampenbestrijdingsplan
Wat kan Nederland doen om zich voor zulk onheil te behoeden? Wat betreft alertheid op een aanslag, baseert de politie zich op informatie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). De gemeente Utrecht houdt wel degelijk rekening met een terroristische aanslag en voor het Stationsgebied werd in december nog een nieuw rampenbestrijdingsplan vastgesteld.

Echter, van een verhoogde bewaking van het station is nu geen sprake; aanwijzingen voor een concrete dreiging zijn er namelijk niet. Ook heeft een mogelijke ramp veroorzaakt door terroristen op dit moment geen prioriteit in Utrecht. Andere calamiteiten, zoals een incident met een lekkende chloortrein, krijgen meer aandacht omdat deze in het verleden al eens hebben plaatsgevonden.

In de praktijk
De vraag dringt zich op in hoeverre de plannen in de praktijk ook wel goed werken. Het rampenbestrijdingsplan voor het Stationsgebied is nog relatief nieuw en momenteel is de provincie nog bezig met de toetsing ervan. In de praktijk is het plan nog niet geoefend, wel bestaat er een theoretische toetsing.

Volgens nationale richtlijnen actualiseren de gemeenten in Nederland jaarlijks het rampenbestrijdingsplan. Tegelijkertijd vindt er dan een soort oefening plaats. Eelko van den Boogaard van de Projectgroep Stationsgebied van de gemeente Utrecht: “Dat is geen oefening waarbij je Hoog Catherijne helemaal gaat afsluiten. Je loopt eens met de betrokken partijen door het gebied en analyseert een aantal scenario’s. Dan wordt het script goed bekeken.”

Volgens Van de Boogaard brengt zo’n ‘oefening’, die in Utrecht twee keer wordt gehouden, een aantal nuttige zaken met zich mee. Bovenal fungeert het echter als ontmoetingsplek voor de verschillende diensten. “Wat heel belangrijk is, is dat mensen elkaar leren kennen en ook weten: wanneer heb ik wie nodig? Dan hoef je ook niet al je energie te steken in allerlei ingewikkelde dingen buiten.”

“Met bestuurders oefenen wij vrij vaak”, legt Kees Molders, beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Utrecht, uit. “De burgemeester moet het beleidsteam, dat de rampbestrijding coördineert, [bestaande uit de burgemeester, de gemeentesecretaris, een ambtenaar rampenbestrijding, een voorlichter, een Regionaal Geneeskundig Functionaris, de districtschef van de politie, de commandant van de brandweer en soms de Officier van Justitie – red.] voorzitten. Er wordt dan gekeken naar wat er in het rampenplan voor het Stationsgebied staat. Hoe het werkt, of iedereen zijn rol kent, en of iedereen wel de goede lijntjes uitzet.”

In de toekomst wil de gemeente met de hulpdiensten een grote ontruimingsoefening houden in het Stationsgebied. Begin deze maand hebben alle medewerkers van de gemeente en hulpdiensten al een basiscursus gekregen over de taakverdeling bij een grote ramp, vertelt Molders.

Daarnaast worden leidinggevenden van de hulpdiensten sinds kort in Zweden en Groot-Brittannië getraind, waar speciale terreinen zijn waar, aan de hand van verschillende scenario’s, realistisch geoefend kan worden.

Grote operaties te kostbaar
Echt grote operationele oefeningen komen weinig voor in de gemeente. “Die zijn zo ingewikkeld qua voorbereiding en duur, dat je die maar eens in de zoveel tijd houdt”, vertelt Molders. “De laatste grote oefening die we hebben gehad was de oefening op de Lekbrug.” Bij deze oefening in oktober 2001 werd gesimuleerd hoe tientallen auto’s op elkaar waren geknald en in brand vlogen.

Bestuursdeskundige Gerard van Staalduinen heeft twijfels over complexe operaties, zoals Bonfire, de landelijke oefening die woensdag in Amsterdam wordt gehouden. “Dat is een parade, maar geen oefening. Alles is ingestudeerd. Dan heb je vaak het probleem dat er te veel eenheden ‘op elkaar zijn gestapeld’. Als dan één eenheid wat verkeerd doet, staan de anderen stil.”

Geen geld
Uit gesprekken met de gemeente Utrecht kan opgemaakt worden dat de wil voor een verbetering van de rampenbestrijding er wel is, maar dat de uitvoering ervan stukloopt. Een tekort aan financiële middelen ligt daaraan ten grondslag. Ben Ale, hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding van de TU Delft en het kennisinstituut NIBRA, beaamt dat. “Enerzijds wordt er geëist dat het beter moet, maar er wordt geen geld voor uitgetrokken”, zegt Ben Ale, hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding van de TU Delft en het kennisinstituut NIBRA.

Het gebrek aan geld voor rampenoefeningen is een veelgehoorde klacht van gemeenten. Volgens Molders heeft burgemeester Annie Brouwer – tevens voorzitter van de Veiligheidskoepel en de Commissie-Brouwer die namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de overheid over de organisatie van rampenbestrijding adviseert – vaak genoeg bij Den Haag aangeklopt voor meer geld voor oefenen (en rampenbestrijding in het algemeen), maar vergeefs. Ook mensen uit het veld en rampenbestrijdingsdeskundigen verwijten het Rijk te weinig geld uit te trekken voor oefeningen.

Woordvoerder Frank van Beers van het ministerie van Binnenlandse Zaken werpt tegen dat het de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf is om geld vrij te maken voor rampenoefeningen. “Als gemeenten rampenoefeningen belangrijk vinden, moeten ze hun prioriteiten stellen en daar geld voor vrijmaken.”

Van Beers wijst er bovendien op dat het kabinet in het ‘Beleidsplan Crisisbeheersing 2003-2007’ 4,5 miljoen euro per jaar heeft vrijgemaakt voor rampenoefeningen. Gemeenten die een oefening willen houden, kunnen een aanvraag met begroting indienen bij het ministerie, die deze vervolgens keurt. Ter vergelijking: de Bonfire-oefening in de ArenA op 6 april kost één miljoen euro.

Afweging
Gemeenten moeten uiteindelijk ook een afweging maken tussen het redden van zoveel mogelijk slachtoffers en hoeveel geld ze daaraan willen besteden.

“We hebben geen rampenziekenhuizen. Dat moet allemaal betaald worden. En wie betaalt dat? In onze maatschappij hebben we al die extra voorzieningen nu niet nodig”, zegt Van Staalduinen. “Utrecht kan heel veel brandweerauto’s erbij kopen, maar die staan de hele dag niets te doen.”

Hetzelfde zegt de gemeente Utrecht. “Wij kunnen best op elke straathoek een ambulance neerzetten, maar dat willen we helemaal niet betalen met z’n allen”, zegt Molders. “Dan neem je dus een bepaald risico. Niet dat als je dat geld wel beschikbaar stelt, ieder risico kan afdekken en dat niemand ooit meer dood gaat.”

Het rampenbestrijdingsplan voor het Stationsgebied in Utrecht is vooralsnog een tekentafeldocument. Dat zal het ook blijven als de overheid niet meer geld beschikbaar stelt voor oefeningen. Aan de andere kant zijn oefeningen ook niet alles. Cynisch gesteld is de enige echte toets van het plan een ramp.


Dit artikel verscheen eerder op Planet.nl. Co-auteur Stephanie Engel.