Miles Davis tijdens zijn laatste concert in Nederland op het North Sea Jazz Festival in juli 1991, twee maanden voor zijn dood. Foto: Peter Buitelaar/Wikimedia Commons |
“Ik moet veranderen, het is een vloek.” Deze uitspraak van Miles Davis definieert zijn muzikantschap. Meerdere keren veranderde hij de koers van de jazz: de notenspierballerij van de bebop beantwoordde de trompettist met de ontspannenheid van de cool. Met Kind of Blue zette hij de toon voor de modale jazz, om vervolgens zelfs een brug te slaan naar de popmuziek.
Lees ook:
- On The Corner: de meest gehate jazzplaat aller tijden wordt 50
- Remembering Miles: de ultieme muzikaliteit
- Miles Davis' eerste kwinter: 50 jaar 'Round About Midnight
- Recensie: On The Corner / Big Fun / Get Up With It
- Pete Cosey: de gitaarheld die niemand kent
- Betty Davis: flamboyante funkdiva
Regels waren aan Miles Davis niet besteed. Hij stopte met zijn studie aan het prestigieuze conservatorium Juilliard: daar leerden ze je te spelen zoals het hoort, dodelijk voor muziek. In de jazzclubs van Harlem, daar leerde je pas echt muziek spelen. “Wees niet bang om fouten te maken, die bestaan namelijk niet.” Hij had een neus voor jong talent als John Coltrane en Herbie Hancock, die later zelf toonaangevend werden. Zijn belangrijkste les? “Speel niet wat er staat, speel wat er niet staat.”
'Speel niet wat er staat, speel wat er niet staat'
90 jaar zou hij op 26 mei zijn geworden. En dit jaar is het ook 25 jaar geleden dat de iconische trompettist overleed, op 28 september 1991. Er wordt weleens beweerd dat de ontwikkeling van de jazz stopte toen Miles Davis stierf. Wat is een kwart eeuw na zijn dood nog zijn betekenis? Heaven vroeg het aan vier prominenten uit de Nederlandse jazzwereld: connaisseur en contrabassist Hans Mantel (57), saxofonist Hans Dulfer (75) en trompettisten Eric Vloeimans (53) en Saskia Laroo (56).
Zijn mooiste album
Mantel: “Als ik één plaat zou selecteren, zou ik vijftien andere moeten deselecteren. In de periode van het eerste tot en met het tweede grote kwintet hoor je het vieren van creatieve vrijheid en het constant willen verzetten van de bakens. Bij het eerste kwintet is Miles heel duidelijk de baas, die de jonge John Coltrane de ruimte geeft. Dat is spectaculair. Later bij het tweede kwintet, met Wayne Shorter, Herbie Hancock, Tony Williams en Ron Carter, zijn alle vijf de jongens hard bezig. Dat is een ander soort energie. Ook die Draufgängigkeit, dat zoeken naar nieuwe dingen vind ik geweldig. Ik onderscheid meerdere sterke kwintetten: zoals de tussengroep met George Coleman, Ron Carter, Frank Butler en Victor Feldman op Seven Steps To Heaven (1963). Verder werd bij de samenwerkingen met Gil Evans, bijvoorbeeld op Sketches Of Spain (1960), 2 + 2 niet 4, maar 7.”Dulfer: “On The Corner (1972), We Want Miles (1982) en You’re Under Arrest (1985). Zijn opvatting van spelen is de beste manier om jazz te spelen: niet repeteren, maar gewoon meteen opnemen.”
Laroo: “Ascenseur Pour L’Échafaud (1958). Vanwege de fantastische, melancholische sfeer. Het was een van de eerste platen die ik van hem hoorde. Ik had hem te leen en gaf hem nooit meer terug. Op een gegeven moment kreeg ik hem toen maar cadeau.”
Vloeimans: “Heb ik niet. Stom, hè? Als ik een favoriete plaat zou opnoemen, zou ik de rest tekort doen. Die man heeft zó veel gedaan en zó veel stromingen beïnvloed.”
Ascenseur pour l'Échafaud
Zijn sterkste kant
Mantel: “Miles heeft de loop van de muziek twee of drie keer eigenhandig veranderd. Het duurde even voor hij besefte dat hij niet het soort trompettist was dat met vuurwerk én heel hoog, snel en hard kon spelen. Hij realiseerde zich dat hij het anders moest aanpakken dan anderen. Miles deed iets heel slims wat hij bij oude meesters gezien had: als de muziek om je heen verandert en moderner wordt, dan omring je je met mensen die daar iets mee te maken hadden. In zijn eerste kwintet had je een ijl trompetje met niet te veel noten, en daar zette je als contrast zo’n tenor als Coltrane naast. En al die ritmesecties waren altijd ontzettend goed georganiseerd, zo soepel en zo licht spelend.”Dulfer: “Miles had altijd geweldige muzikanten om hem heen, maar die wel heel goed op hem letten. Ik heb zag hem ooit op North Sea Jazz. Zijn tenorsaxofonist speelde fantastische solo’s en Miles liep een beetje op het podium heen en weer. Hij deed af en toe met zijn handen iets op de keyboards en eens in de zoveel tijd zette hij zijn trompet aan zijn mond, richtte die naar de grond en speelde wat. Maar de meeste mensen zagen niet dat hij met de ene hand trompet speelde en met de andere hand achter zijn rug een klein beweginkje deed, en dan startte een van de muzikanten een waanzinnige riff. Zij letten de hele tijd goed op hem.”
Laroo: “Je moet als bandleider muzikanten om je heen verzamelen die jou intuïtief aanvoelen en meteen doen wat jij wil. Zonder je slaaf te zijn, maar met een eigen persoonlijke inbreng, zonder dat ze elkaar in de weg zitten. Dat deed Miles heel goed. Hij dirigeerde.”
North Sea Jazz 1985
Zijn belangrijkste les
Mantel: “Als je simpel speelt is dat altijd goed, maar dan wordt het wel des te meer zaak dat het swingt. Miles maakte ook veel gebruik van stilte en ruimte. Geen tweeduizend noten van één eurocent, maar één noot van twintig euro. En altijd voor contrast zorgen.”Dulfer: “Ik probeerde ook een beetje luxer voor te komen dan ik ben. Ik ben niet zo’n goede saxofonist, maar hoor heel goed als er iets nieuws aankomt en kan dat dan snel oppakken. En daar méér mee kan doen dan de mensen die met het origineel kwamen. ”
Laroo: “Zijn klank heb ik me eigen gemaakt toen ik zestien was. Een vriend van mijn vader gaf me een cassettebandje met verschillende jazztrompettisten. Daar stond ook het nummer Someday My Prince Will Come op. Dat ging ik proberen na te spelen, want het klonk zo makkelijk en zo mooi. Ik ben zijn solo’s gaan uitschrijven en noot voor noot gaan naspelen. En wat zo raar was: als Miles een noot speelde was die mooi, terwijl het bij mij een gewone noot bleef. Ik ben dat gaan analyseren door goed naar zijn frasering en timing te luisteren. Heel leerzaam.”
Vloeimans: “Ik was niet goed genoeg als trompettist, dus ik werd niet veel gevraagd toen ik van het conservatorium kwam. Ik wist niet welke kant ik op moest. Doordat Miles zijn eigen sferen creëerde, bedacht ik dat ik dat zelf ook moest gaan doen. Vanaf dat moment ging het bergopwaarts met mij. Miles is ook een voorbeeld voor mijn band Gatecrash. Hoe vermeng je diverse vormen met elkaar? Miles was op het eind eigenlijk geen jazzmuzikant meer, hij maakte universele muziek. Als je alleen maar één bepaalde muzieksoort speelt, moet je je aan de regeltjes van die soort houden. Dat is toch helemaal niet interessant, muziek moet je persoonlijk maken. Miles liet ook zien dat het er alleen maar om gaat hoe je het speelt, niet om wat je speelt.”
Wenen 1973
Zijn onbekende kant
Laroo: “Miles was een zakenman. Hij bekeek de muziek op een commerciële manier: hoe scoor ik een hit, hoe blijf ik bekend bij het grote publiek?”Mantel: “Miles heeft altijd voor de mensen willen spelen. Dat is de beleefde manier om het te verwoorden. Je kunt ook zeggen: hij heeft altijd commercieel succes willen hebben.”
Dulfer: “Men zegt dat Miles een vernieuwer was, maar daar heb ik mijn bedenkingen bij. Hij ging met zijn tijd mee en had goed in de gaten wat de vernieuwingen waren. En die eigende hij zich toe. Ik vraag me af of hij als allereerste met rockjazz bezig was. Maar Miles kon het wel verkopen. Hij vernieuwde op een bepaald moment en dan duurde het een paar jaar voordat hij weer iets nieuws aanpakte. En in die periode speelde hij constant dezelfde nummers met constant dezelfde solo’s. Ik heb een opname van Miles uit 1960 en daar hoor je middenin een solo opeens Jean-Pierre. Toen zat het dus al in zijn hoofd en het heeft daar gezeten tot het in de jaren tachtig ineens een nummer was. Die man was dus steeds bezig met dezelfde dingen, alleen de verpakking maakte hij telkens anders. ”
Mantel: “Miles was voor zwarte mensen heel belangrijk als boegbeeld voor nieuw zwart bewustzijn, zo van: ‘Ik ga van niemand meer iets pikken, en dit ben ik.’ Hij was de eerste zwarte artiest die tegen zijn platenmaatschappij zei: ‘Er komt geen blanke juffrouw op de hoes van mijn plaat, maar een zwarte mevrouw.’”
Miles covert Time After Time van Cyndi Lauper, North Sea Jazz 1985
Zijn postume betekenis
Mantel: “Zolang er nog mensen zijn als Marcus Miller en John Scofield, zul je over Miles blijven horen. Maar er zijn niet zo veel mensen meer die hem als trompettist en instrumentalist imiteren. Ik geloof dat het meer zijn legacy is.”Vloeimans: “Je hoort het geluid van Miles minder terug in het geluid van jongere trompettisten. Het is beetje een raar, ondefinieerbaar geluid. De donkerte erin is niet het briljante geluid waar je als beginnend trompettist veel mee opschiet. Op muziekscholen leer je akkoordenstructuren, maar ook dat pakte Miles weer anders aan. Op conservatoria leren mensen het bebop-idioom, daar zit veel duidelijke informatie in: als je het zo doet, dan speel je goed. Wil je jazz leren spelen, dan zoek je solo’s uit. Er waren verrekte weinig trompettisten die een solo van Miles namen.”
Dulfer: “Ik hoor altijd van mensen dat ze door Miles beïnvloed zijn, maar ik vraag me dan meestal af: heb je eigenlijk wel goed naar hem geluisterd? Want als ik ze dan hoor spelen, denk ik: dat is toch heel dom wat je doet. Dan halen ze altijd de verkeerde dingen eruit.”
Laroo: “Wat moeten we zonder Miles? Wat gebeurt er tegenwoordig nog?”
Met het tweede grote kwintet in Milaan, 1964
Zijn toekomstige belang
Dulfer: “Als je vandaag de dag de naam Charlie Parker of Dexter Gordon laat vallen, weten jonge jazzmuzikanten al niet precies hoe of wat. Miles zal altijd wel een mythisch figuur blijven, ook omdat er zo veel cd’s van hem verkocht zijn. Maar als degenen die hem vanaf zijn eerste platen uit de vroege jaren vijftig hebben meegemaakt er niet meer zijn, dan zal zijn mystiek langzamerhand verminderen.”Laroo: “De kennis begint steeds meer te vervagen. De jeugd zoekt toch naar nieuwe dingen. Ik vroeg ooit aan een jong trompettistje, hij is inmiddels vrij beroemd maar hij was toen pas zestien, wie hij goed vond. Hij noemde Roy Hargrove. Ik vroeg: ‘En Miles Davis dan?’ Hij antwoordde: ‘Miles is dood.’ Hij had liever een levende held als voorbeeld.”
Mantel: “Er kan een hernieuwde belangstelling komen. Die heb je ook om de zoveel jaar voor Bach.”
Vloeimans: “Ik denk niet dat Miles’ betekenis minder zal worden. Het is enorm wat hij gedaan heeft. Als je muziek wilt studeren, kun je niet om zijn werk heen. Hij is misschien wel de Bach van de jazz.”
Dit artikel verscheen eerder in popmagazine Heaven.
Erg interessant, ik ben blij dat de herinnering aan Miles levend wordt gehouden
BeantwoordenVerwijderen