Jeff "Skunk" Baxter. (Foto: Jimmy Steinfelt) |
How the hell wordt een rocker defensie-adviseur bij het Pentagon? Dat is top secret. Wel vrijgegeven is het eerste soloalbum van Jeff ‘Skunk’ Baxter, die naam maakte als gitarist bij Steely Dan en The Doobie Brothers. Een debuut na een muziekcarrière van meer dan een halve eeuw.
Driemaal is scheepsrecht. In de afgelopen tien jaar deed ik voor Heaven drie pogingen om Jeff ‘Skunk’ Baxter (73) te spreken over zijn soloalbum, telkens als er geluiden waren dat de release op handen was. Maar dan werd het toch weer uitgesteld. Nu ligt Speed of Heat dan eindelijk in de winkel en staat Baxter staat ons te woord via Zoom. Zijn telefoonnummer is geheim om veiligheidsredenen.
“Jeetje, het album heeft lang op zich laten wachten, de eerste track was al af in 1989”, erkent hij in de muziekkamer van zijn huis in Los Angeles. Dezelfde ruimte als op de promotiefoto’s. Op de achtergrond zijn hifi-apparatuur en gitaren te zien.
“C.J. Vanston (componist en muzikale partner, PS) en ik heb het samen geproduceerd. Het duurde zo lang omdat we allebei druk waren. We hebben er min of meer 33 jaar aan gewerkt.”
Waarom, in een muziekcarrière die in 1968 begon in de band Ultimate Spinach, heeft Jeff Baxter in nooit eerder een soloalbum gemaakt? “Ik vond het nooit een goed idee om een soloalbum te maken nadat je uit een succesvolle band (The Doobie Brothers, PS) bent gestapt. Een platenmaatschappij wil dat graag, zeker ook vanuit zakelijk oogpunt. Maar er was toen al zo veel sessiewerk voor mij en ik produceerde platen voor anderen. Ik werkte ook nog eens samen met fabrikanten van muziekinstrumenten, ik had er gewoon geen tijd voor. Als je een soloalbum wilt maken moet je er echt tijd voor vrijmaken. C.J. en ik dachten steeds: we gaan eraan werken als we tijd hebben. Af en toe een dag of een paar dagen, kijken wat eruit komt en dat sparen we op. Als je steeds een muntje in een spaarpot stopt, is de pot op een gegeven moment vol en breng je het naar de bank.”
Zang
Speed of Heat is divers album met een variatie aan stijlen, als een staalkaart van wat de muzikant Jeff ‘Skunk’ Baxter allemaal kan. “Ik ben al zestig jaar studiomuzikant en je kan niet succesvol zijn als je niet diverse stijlen beheerst. Zeker met de verschillende bands waarin ik heb gespeeld, van Steely Dan en The Doobie Brothers tot Linda Ronstadt en Julian Lennon. Je moet gebruiken wat je in je rugzak hebt zitten. Het is alsof je een pijlkoker hebt en je pakt de juiste pijl voor op je boog. Dit zijn allemaal stijlen die ik graag speel.”
Als mede-oprichter van Steely Dan mogen twee Dan-tracks, My Old School en de signature song Do It Again, niet ontbreken op de plaat. Baxter: “Ik speelde graag in Steely Dan. Ik zong My Old School altijd live als ik met de band optrad. Het arrangement op mijn album werd steeds energieker en dat kon het nummer goed hebben. Do It Again is een cool nummer en C.J. en ik bedachten dat het leuk was om die ondersteboven te keren en er een coole shuffle van te maken. Dat pakte goed uit.”
Op My Old School laat Baxter ons kennismaken met een kant van hem die we nog niet kenden, die van zanger. “Die kant kende ik ook niet. Ik zong dat nummer alleen op het podium. In andere bands heb ik wel achtergrondzang gedaan, maar ik heb mezelf nooit als zanger gezien. Ik had aanvankelijk een demoversie ingezongen en opgestuurd naar Steven Tyler (Aerosmith, PS), met de vraag of hij het wilde zingen. Hij reageerde: wie zingt dit? Ik zei dat ik het was. Waarom zing je het dan zelf niet, antwoordde hij. Maar ik ben geen zanger. Dat ben je wél, zei Steve. Hij weet veel meer af van zang dan ik, dus toen ben ik ervoor gegaan.”
Ook vertrouwd is de cameo van Michael McDonald in My Place In The Sun. “Michael en ik zijn al vrienden sinds ik hem bij The Doobie Brothers haalde. Toen ik hem vertelde dat ik werkte aan een soloproject bood hij zichzelf aan. Mijn bedoeling was eigenlijk dat het een instrumentaal album zou worden, maar ik dacht: waarom ook niet? Toen kwamen Michael, Clint Black Jonny Lang, Rick Livingstone erbij en veranderde het in een album met zang van vrienden.”
Discipline
Jeff ‘Skunk’ Baxter zit halverwege zijn zesde decennium als muzikant. Als scholier had hij een baantje in een muziekinstrumentenzaak in Manhattan. Daar leerde hij de nog onbekende Jimi Hendrix kennen. “Ik gaf een voor een linkshandige speler aangepaste gitaar, een Stratocaster, aan Jimmy James, zoals hij toen nog heette. Hij ruilde die in voor een afgeragde gitaar. Het was geen gelijkwaardige transactie en mijn baas was daar zo boos over dat hij drie weken loon inhield. Ik heb ook een keer meegespeeld met Jimi’s band bij een optreden. Hij was een vriend, een bijzonder mens.”
"Becker en Fagen waren wel eens onbuigzaam en dat was prima"
Baxter was een van de leden van het eerste uur van Steely Dan. Hij speelde mee op Can’t Buy a Thrill (1972), Countdown to Ecstasy (1973) en Pretzel Logic (1974). De gitaarsolo op de evergreen Rikki Don’t Lose That Number is van hem. Baxter relativeert het beruchte perfectionisme van de tandem Walter Becker en Donald Fagen, de drijvende krachten achter de band. “Ik vind perfectionisme prima. Ik ben een studiomuzikant, dus voor mij is perfectie met bezieling en gevoel het beginpunt.”
“Er is altijd druk”, vervolgt hij. “Er waren wel eens, ik zou het geen ruzies maar creatieve discussies willen noemen. Becker en Fagen waren wel eens onbuigzaam en dat was prima. En soms zei ik: nee, dit moet ik op deze manier doen. En dat accepteerden ze ook. Ze waren songwriters, dus sterk gericht op wat ze dachten dat ze wilden. En meestal wisten ze ook wat ze wilden. Maar soms wisten ze het niet. In een band draagt iedereen iets bij.”
Becker en Fagen hadden een broertje dood aan optreden. Toen het duo besloot dat Steely Dan exclusief een studioband werd, stapte Baxter op in 1974. “Ik speel graag live. Ik speelde toen al bij The Doobie Brothers. We waren op het Knebworth Festival in Engeland. Ik hing de telefoon op en zei: Nou dat was het dan. Het is voorbij met mij bij Steely Dan. En ze zeiden: Dan zit je nu in The Doobie Brothers. Oké, top!”
Baxter drukte zijn stempel op The Doobie Brothers. Hij rekruteerde zanger en toetsenist Michael McDonald, die ook samenwerkte met Steely Dan. De sound van de rockband transformeerde in sophisticated jazzrock, geschoeid op de Steely Dan-leest.
“We behielden de oude stijl maar voegden er iets aan toe. Als studiomuzikant probeerde ik discipline in te voeren. The Doobie Brothers waren uitstekende muzikanten, en nog steeds. Maar ze moesten de kans krijgen om het onderste uit de kan te halen. Dat pakte goed uit. Livin’ on the Fault Line is een ongelooflijke goede plaat. Het demonstreert waar die muzikanten toe in staat waren”, vertelt Baxter zichtbaar trots.
De muziek op dat album uit 1977 kenmerkt zich door precisie. Baxter knikt instemmend. “Na een tijdje opperde ik dat de band moest gaan werken als ritmesectie in de studio voor andere artiesten. We hebben gewerkt voor Leo Sayer, Carly Simon en Hoyt Axton. Daar komt discipline bij kijken. Een producer kan het niet schelen welke band je bent of hoe beroemd je bent. Je begint om 9 uur, je speelt het goed en anders ben je ontslagen. Die discipline brengt het beste in muzikanten naar boven. Het vormt ook je houding ten opzichte van allerlei muzieksoorten.
Ik herinner me nog dat toen we Livin’ On The Fault Line opnamen onze drummer Keith Knudsen zei: Volgens mij maakte ik een foutje in de 51e maat. Bingo, zei ik. Zo luister je nu. Op het album hoor je de precisie en extra zorg van de muzikanten. Die hadden ze altijd al in zich, ze hoefden niets nieuws te leren, maar iemand moest het naar boven halen.”
Op het hoogtepunt van het succes, na het hitalbum Minute By Minute (1978), stapte Jeff Baxter uit The Doobie Brothers. “Je moet weten wanneer het tijd is voor verandering”, verklaart hij de stap. “Ik had zeker een merkbare invloed gehad op The Doobie Brothers. Als je dat hebt bereikt, is het tijd om te gaan.”
Baxter werd een veelgevraagd sessiemuzikant en producer en werkte samen met talrijke artiesten van diverse pluimage, van hardrockers Nazareth tot Barbra Streisand. Waar hij het meest trots op is? “Ik vind de gitaarsolo op Hot Stuff van Donna Summer goed. Die speelde ik op een gitaar die ik voor 35 dollar had gekocht. Ik greep ernaar omdat ik niks anders om handen had. Het was zo’n ga-erheen-en-doe-het-klus. En Ik hou van de solo in How Do The Fools Survive? op het album Minute by Minute. Dat was een kans om gewoon rustig te zitten en te spelen. Improviseren, freestyle.”
Contraterrorisme
Het pad van de studio naar het Pentagon is één van de opmerkelijkste career moves in de muziekgeschiedenis. Door een buurman die defensie-ingenieur was, raakte Jeff Baxter in de jaren tachtig geïnteresseerd in raketverdediging. Papers die hij schreef werden in Washington goed ontvangen en zijn expertise brengt de autodidact Baxter, op zijn 73ste nog steeds getooid met zijn kenmerkende druipsnor, paardenstaart en zwarte baret, zelfs in het Witte Huis. “President George Bush zei altijd: ‘Hey Skunkster, hoe gaat het met je?’ Dan zei ik: Goed, meneer de president, het is een goede dag.”
Over waar hij zich precies mee bezighoudt houdt Baxter de lippen stijf op elkaar. “Ik kan er verder niet op ingaan. Het is een technisch verhaal, waar ik geen details over kan geven. Laten we het houden op raketverdediging en contraterrorisme”, zegt hij met militaire afgemetenheid. Met zijn grote metalen bril, koude blauwe ogen, uitgestreken pokerface en druipsnor ziet Baxter er een beetje uit als een typische CIA-agent uit een film.
"In feite is een radar een elektrische gitaar op steroïden"
Zelf vindt hij zijn carrièrewending helemaal niet zo opvallend. “Brian May van Queen is gepromoveerd in de astrofysica en actrice Hedy Lamarr heeft de frequency-hopping radio uitgevonden. Dus misschien is er een verband tussen kunst, muziek en wetenschap. In feite is een radar een elektrische gitaar op steroïden, haha.”
Krijgt Baxter wel eens kritiek van zijn veelal linkse rockcollega’s? “Weinig. Het is mijn taak om iedereen in de Verenigde Staten te verdedigen, of je nu progressief of conservatief bent. Ik heb een eed afgelegd om de Amerikaanse grondwet te beschermen. Er zijn wel een paar mensen die kritiek hebben, maar ik heb nooit veel weerstand gekregen. Meestal juist complimenten. Collega sessiegitarist Danny Kortchmar, ‘Kootch’ voor vrienden, vroeg me ooit of hij iets kon doen voor het land. Ik zei: elke noot die je speelt deelt een klap uit voor de vrijheid. In de Sovjet-Unie was jazz verboden, want de basis van jazz is vrijheid en improvisatie. Daar houden autoritaire regimes niet van. De taliban hakte handen van muzikanten af. Why? Omdat ze bang zijn dat muzikanten de harten van de mensen veroveren.”
Baxter blijft naar eigen zeggen weg van politiek, al speelt hij in Washington in een band met de naam The Coalition of the Willing (De regering-Bush gebruikte dezelfde benaming voor landen die de omstreden invasie van Irak in 2003 steunden, PS). “De drummer is een voormalige ambassadeur van Japan. De bassist is een voormalige staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en Defensie. De gitaristen zijn een voormalige ambassadeur van Hongarije en een voormalige onderdirecteur van het ministerie van Energie. De huidige minister van Buitenlandse Zaken Tony Blinken speelt soms ook mee. Het is een leuke groep. We spelen als we tijd hebben om geld in te zamelen voor goede doelen.”
Tot slot: hoe komt hij aan zijn opvallende bijnaam Skunk? Naar verluidt heeft die zijn oorsprong in winderigheid in de studio. Opnieuw houdt Baxter de lippen op elkaar, maar sluit af met een cliffhanger: “Dat komt in mijn boek dat medio volgend jaar verschijnt.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten