vrijdag 15 april 2016

Miles Davis: Altijd alles anders

Miles Davis tijdens zijn laatste concert in Nederland op het North Sea Jazz Festival in juli 1991, twee maanden voor zijn dood. Foto: Peter Buitelaar/Wikimedia Commons

“Ik moet veranderen, het is een vloek.” Deze uitspraak van Miles Davis definieert zijn muzikantschap. Meerdere keren veranderde hij de koers van de jazz: de notenspierballerij van de bebop beantwoordde de trompettist met de ontspannenheid van de cool. Met Kind of Blue zette hij de toon voor de modale jazz, om vervolgens zelfs een brug te slaan naar de popmuziek.

Lees ook:



Regels waren aan Miles Davis niet besteed. Hij stopte met zijn studie aan het prestigieuze conservatorium Juilliard: daar leerden ze je te spelen zoals het hoort, dodelijk voor muziek. In de jazzclubs van Harlem, daar leerde je pas echt muziek spelen. “Wees niet bang om fouten te maken, die bestaan namelijk niet.” Hij had een neus voor jong talent als John Coltrane en Herbie Hancock, die later zelf toonaangevend werden. Zijn belangrijkste les? “Speel niet wat er staat, speel wat er niet staat.”

'Speel niet wat er staat,             speel wat er niet staat'

90 jaar zou hij op 26 mei zijn geworden. En dit jaar is het ook 25 jaar geleden dat de iconische trompettist overleed, op 28 september 1991. Er wordt weleens beweerd dat de ontwikkeling van de jazz stopte toen Miles Davis stierf. Wat is een kwart eeuw na zijn dood nog zijn betekenis? Heaven vroeg het aan vier prominenten uit de Nederlandse jazzwereld: connaisseur en contrabassist Hans Mantel (57), saxofonist Hans Dulfer (75) en trompettisten Eric Vloeimans (53) en Saskia Laroo (56).

Zijn mooiste album

Mantel: “Als ik één plaat zou selecteren, zou ik vijftien andere moeten deselecteren. In de periode van het eerste tot en met het tweede grote kwintet hoor je het vieren van creatieve vrijheid en het constant willen verzetten van de bakens. Bij het eerste kwintet is Miles heel duidelijk de baas, die de jonge John Coltrane de ruimte geeft. Dat is spectaculair. Later bij het tweede kwintet, met Wayne Shorter, Herbie Hancock, Tony Williams en Ron Carter, zijn alle vijf de jongens hard bezig. Dat is een ander soort energie. Ook die Draufgängigkeit, dat zoeken naar nieuwe dingen vind ik geweldig. Ik onderscheid meerdere sterke kwintetten: zoals de tussengroep met George Coleman, Ron Carter, Frank Butler en Victor Feldman op Seven Steps To Heaven (1963). Verder werd bij de samenwerkingen met Gil Evans, bijvoorbeeld op Sketches Of Spain (1960), 2 + 2 niet 4, maar 7.”

Dulfer:On The Corner (1972), We Want Miles (1982) en You’re Under Arrest (1985). Zijn opvatting van spelen is de beste manier om jazz te spelen: niet repeteren, maar gewoon meteen opnemen.”

Laroo:Ascenseur Pour L’Échafaud (1958). Vanwege de fantastische, melancholische sfeer. Het was een van de eerste platen die ik van hem hoorde. Ik had hem te leen en gaf hem nooit meer terug. Op een gegeven moment kreeg ik hem toen maar cadeau.”

Vloeimans: “Heb ik niet. Stom, hè? Als ik een favoriete plaat zou opnoemen, zou ik de rest tekort doen. Die man heeft zó veel gedaan en zó veel stromingen beïnvloed.”


Ascenseur pour l'Échafaud

Zijn sterkste kant

Mantel: “Miles heeft de loop van de muziek twee of drie keer eigenhandig veranderd. Het duurde even voor hij besefte dat hij niet het soort trompettist was dat met vuurwerk én heel hoog, snel en hard kon spelen. Hij realiseerde zich dat hij het anders moest aanpakken dan anderen. Miles deed iets heel slims wat hij bij oude meesters gezien had: als de muziek om je heen verandert en moderner wordt, dan omring je je met mensen die daar iets mee te maken hadden. In zijn eerste kwintet had je een ijl trompetje met niet te veel noten, en daar zette je als contrast zo’n tenor als Coltrane naast. En al die ritmesecties waren altijd ontzettend goed georganiseerd, zo soepel en zo licht spelend.”

Dulfer: “Miles had altijd geweldige muzikanten om hem heen, maar die wel heel goed op hem letten. Ik heb zag hem ooit op North Sea Jazz. Zijn tenorsaxofonist speelde fantastische solo’s en Miles liep een beetje op het podium heen en weer. Hij deed af en toe met zijn handen iets op de keyboards en eens in de zoveel tijd zette hij zijn trompet aan zijn mond, richtte die naar de grond en speelde wat. Maar de meeste mensen zagen niet dat hij met de ene hand trompet speelde en met de andere hand achter zijn rug een klein beweginkje deed, en dan startte een van de muzikanten een waanzinnige riff. Zij letten de hele tijd goed op hem.”

Laroo: “Je moet als bandleider muzikanten om je heen verzamelen die jou intuïtief aanvoelen en meteen doen wat jij wil. Zonder je slaaf te zijn, maar met een eigen persoonlijke inbreng, zonder dat ze elkaar in de weg zitten. Dat deed Miles heel goed. Hij dirigeerde.”


North Sea Jazz 1985

Zijn  belangrijkste les

Mantel: “Als je simpel speelt is dat altijd goed, maar dan wordt het wel des te meer zaak dat het swingt. Miles maakte ook veel gebruik van stilte en ruimte. Geen tweeduizend noten van één eurocent, maar één noot van twintig euro. En altijd voor contrast zorgen.”

Dulfer: “Ik probeerde ook een beetje luxer voor te komen dan ik ben. Ik ben niet zo’n goede saxofonist, maar hoor heel goed als er iets nieuws aankomt en kan dat dan snel oppakken. En daar méér mee kan doen dan de mensen die met het origineel kwamen. ”

Laroo: “Zijn klank heb ik me eigen gemaakt toen ik zestien was. Een vriend van mijn vader gaf me een cassettebandje met verschillende jazztrompettisten. Daar stond ook het nummer Someday My Prince Will Come op. Dat ging ik proberen na te spelen, want het klonk zo makkelijk en zo mooi. Ik ben zijn solo’s gaan uitschrijven en noot voor noot gaan naspelen. En wat zo raar was: als Miles een noot speelde was die mooi, terwijl het bij mij een gewone noot bleef. Ik ben dat gaan analyseren door goed naar zijn frasering en timing te luisteren. Heel leerzaam.”

Vloeimans: “Ik was niet goed genoeg als trompettist, dus ik werd niet veel gevraagd toen ik van het conservatorium kwam. Ik wist niet welke kant ik op moest. Doordat Miles zijn eigen sferen creëerde, bedacht ik dat ik dat zelf ook moest gaan doen. Vanaf dat moment ging het bergopwaarts met mij. Miles is ook een voorbeeld voor mijn band Gatecrash. Hoe vermeng je diverse vormen met elkaar? Miles was op het eind eigenlijk geen jazzmuzikant meer, hij maakte universele muziek. Als je alleen maar één bepaalde muzieksoort speelt, moet je je aan de regeltjes van die soort houden. Dat is toch helemaal niet interessant, muziek moet je persoonlijk maken. Miles liet ook zien dat het er alleen maar om gaat hoe je het speelt, niet om wat je speelt.”


Wenen 1973